In het project PlusWIJken werken zorgprofessionals, professionals uit het sociaal domein en inwoners aan een sterk netwerk in de wijk. Kennisorganisaties Zuyd Hogeschool en Universiteit Maastricht doen onderzoek naar PlusWIJken binnen het programma LImburg MEet (LIME): zij volgen het project op de voet en ‘voeden’ het project met inzichten die zij halen uit onder andere de wetenschappelijke literatuur en interviews met betrokkenen.
Zuyd en Universiteit Maastricht bundelen daarmee hun krachten in dit project: samen hebben zij veel kennis van integratie en kwaliteit van zorg, gezond ouder worden in je eigen omgeving, en zinvol onderzoek naar de werking van innovaties.
Meer specifiek is het onderzoek naar PlusWIJken een samenwerking tussen het lectoraat Wijkgerichte Zorg van Zuyd Hogeschool en de Academische Werkplaatsen Ouderenzorg en Duurzame Zorg van Universiteit Maastricht, respectievelijk de AWO-Limburg en de AWDZ-Limburg. De samenwerking tussen Zuyd en Universiteit Maastricht wordt ook versterkt door de betrokkenheid van het Brightlands Institute for Smart Society van Universiteit Maastricht en de Zuyd lectoraten Data Intelligence en Data Visualisatie, allen actief op de Brightlands Smart Services Campus in Heerlen. Ook GGD Zuid-Limburg participeert in het onderzoek.
PlusWIJken gaat niet over één domein van zorg, over één groep mensen of patiënten of over één type medewerker in de zorg. Gezondheid en gezond leven in een wijk vraagt vooral om samenwerking en overstijgend denken. Dat is ook wat centraal staat in de krachtenbundeling tussen Zuyd en Universiteit Maastricht. Het lectoraat Wijkgerichte Zorg en de AWO-L hebben veel expertise in de kwaliteit van zorg voor (oudere) mensen, mensen ondersteunen om langer zelfstandig thuis te wonen, en hoe wijknetwerken hierbij kunnen helpen. De AWDZ vormt daarop een aanvulling: de integratie van zorg staat in deze werkplaats centraal, zodat mensen soepel door het soms ingewikkelde zorgsysteem heen kunnen bewegen. Wat Zuyd en Universiteit Maastricht gemeen hebben, is hun plek dicht bij de praktijk: ze hebben nauwe banden met onder andere zorgverleners, patiënten, beleidsmedewerkers en ook studenten. Hierdoor krijgen de onderzoekers vragen aangereikt die leven in de maatschappij en kunnen ze hun geleerde lessen – zoals ook in het PlusWIJken project – ook in de praktijk laten landen.
Vanuit de AWDZ zijn onderzoekers Joana Schraft – die promotieonderzoek doet naar PlusWIJken – Anne van den Bulck, Rowan Smeets, Niels Hameleers, Arianne Elissen en Erik van Rossum betrokken bij de studie naar PlusWIJken. Erik van Rossum werkt eveneens bij Zuyd. Naast Erik zijn vanuit Zuyd zijn onderzoekers Sarah Willard en Stephanie Cornips betrokken bij dit project.
Meer weten over dit PlusWIJken project? Neem contact op met promovenda Joana Schraft, via: j.schraft@maastrichtuniversity.nl.

Promovenda Roos van der Ven presenteerde in het laatste weekend van juni op het AcademyHealth congres, in Baltimore, Verenigde Staten. Roos doet onderzoek naar netwerken in de zorg. Op dit Amerikaanse ‘health services research’ congres sprak ze over de stappen die zorgnetwerken kunnen zetten om hun plannen echt in de praktijk en bij hun achterban te brengen. Ook vertelt ze over haar ervaringen met dit congres.
Zorgnetwerken: van plannen naar realiteit
Roos van der Ven werkt sinds 2021 als promovenda bij de AWDZ. Haar promotietraject is een samenwerking tussen de AWDZ en GROW (Research Institute for Oncology and Reproduction) van Universiteit Maastricht, het Integraal Kankercentrum Nederland en het Oncologisch Netwerk Zuidoost Nederland. In haar promotieonderzoek staan netwerken in de zorg centraal, die steeds meer worden gepromoot om efficiënte en goede zorg te bieden. Samenwerken in netwerken wordt dus als belangrijk gezien, maar is niet simpel, zo vertelt Roos: “We weten dat dat soort netwerken vaak hun doelen niet halen.” Waar nog niet veel onderzoek naar was gedaan, is hoe je zorgt dat de afspraken die worden gemaakt in zorgnetwerken, ook echt hun uitwerking hebben in de praktijk. “Vaak stuurt elke organisatie één of enkele vertegenwoordigers naar de netwerkbijeenkomsten. Maar om impact te hebben moet er natuurlijk ook, of misschien wel vooral, wat veranderen bij hun achterban, bijvoorbeeld (collega) specialisten.”
Dat proces van ‘dissemineren’ – dus van plannen in netwerkbijeenkomsten naar de werkvloer – is waar Roos met haar onderzoeksteam nu een model voor heeft ontwikkeld. Dit is een vijf stappen procesmodel dat steeds opnieuw, als in een cyclus, kan worden herhaald. Allereerst (0) is het natuurlijk wel van belang dat vertegenwoordigers van elke organisatie actief samenkomen. Vervolgens start de cyclus met (1) het komen tot concrete afspraken in het netwerk, bijvoorbeeld over zorgpaden, (2) de invulling en uitvoering van de rol van de vertegenwoordiger, die namens de eigen organisatie deelneemt aan de netwerkbijeenkomst, (3) het overdragen van deze afspraken aan de achterban in de eigen organisatie, (4) het in de praktijk brengen van deze afspraken op de werkvloer, en (5) eventueel het leveren van input vanuit de achterban voor de netwerk bijeenkomsten. Vier overkoepelende condities lijken van invloed te zijn op alle stappen in dit proces model, en bepalen daarmee het succes van het proces van disseminatie. Deze zijn (een gebrek aan) tijd, commitment, een gezamenlijk doel, en de netwerk scope.
AcademyHealth
Het AcademyHealth congres geldt als één van de grootste internationale congressen in het vakgebied van health services research. Hun ‘annual research meeting’ wordt elke zomer in wisselende steden in Amerika georganiseerd. AcademyHealth richt zich als organisatie met name op onderzoekers in ‘health services research’, maar ook beleidsmakers en zorgverleners.
Roos presenteerde bovenstaand onderzoek onder de titel: ‘Chasing our tail? Identifying the dissemination process to frontline professionals within healthcare networks’. Ze gaf een posterpresentatie over dit onderzoek in een sessie genaamd ‘Organizational Behavior and Management’. Roos’ eerste keer op AcademyHealth is voor herhaling vatbaar, zo vertelt ze: “Ik heb AcademyHealth als heel positief ervaren. Ik vond dat er super interessante sessies bij zaten, en een goede afwisseling van expert panel sessies, call-for-abstract sessies en methodologie sessies.” De inhoud van het congres is dus zeer afwisselend, hoewel de mensen die het congres bezoeken minder divers zijn: “Volgens de balie was er naast mij nog één andere Nederlander, maar die heb ik helaas nergens gezien. Iedereen die ik heb gesproken was Amerikaans. Ik ben verder geen Europeanen tegengekomen.”
Meer weten over het onderzoek dat Roos binnen de AWDZ doet? Neem contact met haar op via: r.vanderven@maastrichtuniversity.nl.

Om de zorg betaalbaar te houden, wordt zorg al langere tijd van het ziekenhuis naar de – relatief goedkopere – huisarts verplaatst. Bijvoorbeeld voor mensen met suikerziekte. Onderzoekers van het Nivel, die ook verbonden zijn aan de AWDZ, hebben onderzocht hoe huisartsen zelf tegen deze verplaatsingen van zorg aankijken. Welke ziekenhuiszorg kunnen huisartsen nog meer overnemen en wat is hiervoor nodig?
Meer vraag naar zorg, minder personeel
Meer mensen die zorg nodig hebben, maar tegelijkertijd steeds minder zorgpersoneel. Om in deze situatie – die helaas steeds actueler is – toch nog iedereen van goede zorg te voorzien, worden al langere tijd ‘simpelere’ zorgtaken verschoven van het ziekenhuis naar de huisarts. Het ziekenhuis is immers veel duurder. Zo worden het gros van de mensen met suikerziekte of COPD al langere tijd voornamelijk door de huisarts gezien. Welke zorg kan nog meer naar de huisarts? En wat hebben huisartsen nodig om die zorg goed te leveren? Met deze vragen gingen onderzoekers Laura Damen, Lilian van Tuyl, Bart Knottnerus en Judith de Jong – allen werkzaam bij het Nivel en verbonden aan de AWDZ – naar huisartsen toe. In één verkennend groepsinterview met zes huisartsen en 12 individuele diepte-interviews, kregen ze antwoord op deze vragen. Deze huisartsen werden gevonden via het huisartsen panel op het gebied van eHealth en innovatie van het Nivel.
‘Dokter, ik heb muizen in huis’
In het eerste verkennende groepsinterview werd al snel duidelijk dat huisartsen best meer taken willen overnemen, maar niet voordat er ook iets af gaat. Zo noemden huisartsen verschillende situaties waarin de kennis of expertise van de huisarts geen duidelijk toegevoegde waarde heeft, maar waar hun hulp wel wordt ingeschakeld. Zo wordt hen vaak gevraagd verwijzingen te maken in een zorgtraject waar ze niet zelf bij betrokken zijn, nemen ze simpele bloedtesten af op verzoek van het ziekenhuis, die het ziekenhuis ook zelf kan doen, of is het vanwege lange wachtlijsten moeilijk om een patiënt te verwijzen naar bijvoorbeeld thuiszorg. Daarnaast kloppen patiënten veel bij hen aan met vragen over waar ze precies terecht moeten met hun (zorg)vraag, die soms niet eens medisch is: ‘Dokter, ik heb muizen in huis’. Ook ontbreekt het patiënten soms aan zelfstandigheid om voor zichzelf te zorgen als ze bijvoorbeeld verkouden zijn. Huisartsen noemden ook dat thuismetingen, van bloedsuiker of bloeddruk, kunnen helpen om de druk op de praktijk te verlagen. Deze metingen worden nu volop ontwikkeld.
Ondanks dat huisartsen dus momenteel weinig ruimte ervaren om nieuwe taken over te nemen, zouden twee soorten zorgtaken hier volgens hen wel geschikt voor zijn: diagnostische zorg, zoals cardiovasculaire screening, en follow-up zorg, zoals jaarlijkse controles voor COPD. Om dit mogelijk te maken, is meer tijd dus een belangrijke voorwaarde, evenals voldoende praktijkruimte, geld en zorgpersoneel. Ook goede samenwerking tussen de huisarts en specialist in het ziekenhuis is belangrijk om taken van het ziekenhuis te kunnen overnemen. Huisartsen zien bijvoorbeeld veel in ‘teleconsulten’ tussen huisarts en specialist, waarmee verwijzingen naar het ziekenhuis voorkomen kunnen worden. Tenslotte werd ook stabiel overheidsbeleid genoemd: door na verloop van tijd geld in te trekken dat huisartsen krijgen voor het overnemen van taken, wordt het moeilijker om die taken te blijven overnemen.
Wat nu?
De onderzoekers concludeerden na afloop van deze studie dat veel van hun resultaten ook in andere landen en in ander onderzoek te vinden is. Samenwerking tussen huisartsen en specialisten is ook in een aantal andere Westerse landen een uitdaging, en de hoge werkdruk in de huisartsenzorg speelt ook elders. Wat deze studie niet vond en andere studies wel, is dat huisartsen de vaardigheden missen om zorg van het ziekenhuis over te nemen. Huisartsen uit het onderzoek van het Nivel hadden vertrouwen dat ze de genoemde taken goed kunnen overnemen of willen hiervoor een training volgen. Een belangrijke aanbeveling die de onderzoekers doen, is om huisartsen actief te betrekken in het maken van beleid over waar zorgtaken thuishoren en hoe dat mogelijk kan worden gemaakt. Volgens huisartsen zijn de mensen die het beleid in de praktijk moeten brengen nu namelijk anderen dan die het beleid bedenken en dat kan – en moet – anders.
Meer weten over dit onderzoek? Lees het wetenschappelijke artikel over dit onderzoek dan hier. Of neemt contact op met de onderzoekers, via l.damen@nivel.nl (Laura Damen).

Beter voorkomen dan genezen: dat geldt zeker voor hart- en vaatziekten. In het CARRIER project, dat onderdeel is van de AWDZ, is daarom een eCoach ontwikkeld voor cardiovasculair risicomanagement (CVRM). Met dit digitale instrument kan een zorgverlener samen met de patiënt bekijken hoe groot het risico is op een hart- en vaatziekte en hoe leefstijlfactoren bijdragen aan dit risico. Ook helpt de eCoach om te bepalen welke eventuele leefstijlinterventie bij een patiënt past.
1,7 miljoen mensen
Volgens de Hartstichting lijden 1,7 miljoen Nederlanders aan hart- en vaatziekten, zoals hartritmestoornissen, hartfalen of een herseninfarct. Het is daarmee een van de meest voorkomende ziektes in Nederland en zeker in Zuid-Limburg, waar mensen doorgaans ongezonder leven. In onder andere de huisartsenpraktijk wordt goed gelet op risicofactoren voor het ontwikkelen van hart- en vaatziekten, zoals een hoge bloeddruk, te hoog cholesterol en roken. Toch kan het screenen op hart- en vaatziekten nog beter: in bestaande modellen om risico’s op deze ziekten in te schatten, worden niet alle belangrijke risicofactoren meegenomen. Zo wordt bijvoorbeeld sociaaleconomische status of beweging buiten beschouwing gelaten. Daarnaast zijn bestaande risicomodellen voornamelijk gericht op zorgverleners en geven zij in mindere mate informatie aan patiënten. En wanneer ontdekt wordt dat een patiënt risico loopt om hart- en vaatziekten te ontwikkelen, is het nog niet simpel om de passende (leefstijl)interventie te kiezen.
Dat kan anders, dachten onderzoekers van het CARRIER consortium. ADWZ-onderzoekers Marieke Spreeuwenberg, Laura Hochstenbach en Joost Verbeek trekken in dit project onder meer samen op met onderzoekers en zorgverleners vanuit de UM, het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), het MUMC+ en Huisartsen Oostelijk Zuid-Limburg (HOZL). In samenwerking met Sananet, specialist in digitale hulpmiddelen, ontwikkelden zij de eCoach CVRM. De eCoach slaat twee vliegen in een klap: het maakt een schatting van het risico op hart- en vaatziekten én het helpt de patiënt om samen met de arts een beslissing te maken over een eventuele leefstijlinterventie die passend is.
Onderzoek naar eCoach
De eCoach is eerst op kleine schaal getest op gebruiksvriendelijkheid. De tool is naar aanleiding van deze testen nog aangepast. Nu de eCoach technisch en inhoudelijk goed in elkaar zit, richten de onderzoekers hun pijlen op het onderzoeken van de effecten van – en ervaringen met – het instrument in de dagelijkse zorg.
In het kader van het promotieonderzoek van Rutger van Mierlo wordt het instrument daarom de komende tijd uitgeprobeerd bij zo’n 100 patiënten in vier huisartsenpraktijken in Zuid-Limburg. Praktijkondersteuners van de huisarts gaan het instrument inzetten bij patiënten tijdens het CVRM-spreekuur. De onderzoekers gaan bekijken of patiënten door de eCoach verbeteren in afzonderlijke risicofactoren van hart- en vaatziekten, het algehele risico op hart- en vaatziekten, en kwaliteit van leven. Ook wordt onderzocht wat deze digitale innovatie doet voor de tevredenheid van patiënten met de zorg en hoe gemakkelijk het instrument is in gebruik. De studie eindigt in februari 2025.
Meer weten over het onderzoek dat binnen de CARRIER-groep wordt gedaan? Lees dan dit wetenschappelijk artikel. Of neem contact op met de betrokken onderzoekers, via: m.spreeuwenberg@maastrichtuniversity.nl.
