Cognitieve flexibiliteit

Dit is het vermogen om gedrag of gedachten aan te passen (of te veranderen) aan veranderde eisen, prioriteiten of verschillende perspectieven. Je kunt dit ook wisselen noemen.

Als je cognitief flexibel bent, maak je minder fouten. Mensen die moeite hebben op dit vlak, worden soms emotioneel of boos als er veel verandert in hun omgeving, of als de omgeving hen vraagt om te veranderen.

Hier geven we een paar voorbeelden van een goede cognitieve flexibiliteit. Kun je er zelf ook bedenken?

Voorbeelden van goede cognitieve flexibiliteit

Voorbeeld 1

Voorbeeld 2

De ene locatie vraagt een ander gedrag van een kind dan een andere locatie. Stel dat je met Kitty en Leo naar de speeltuin gaat. Ze kunnen daar heerlijk ravotten, op speeltoestellen klauteren, of rennen. Na 5 minuten gaat het regenen. Hierdoor besluit je maar naar het museum of naar de bibliotheek te gaan met Kitty en Leo. In de meeste musea en bibliotheken worden bezoekers gevraagd om stil te zijn en om niet te rennen. Dit vraagt van Kitty en Leo dat ze hun gedrag moeten aanpassen aan de plek waar ze zijn. Als ze dat goed doen, laten ze een goede cognitieve flexibiliteit zien.

Voorbeeld 3

Bram wordt gevraagd om een rekentoets te maken. De toets bestaat uit verschillende soorten sommen (+-sommen, x-sommen, -- sommen, verhaaltjessommen etc). De sommen zijn door de leerkracht door elkaar gehusseld. Dus niet alle +-stommen komen direct na elkaar. Een kind met een minder goede cognitieve flexibiliteit zal hier veel moeite mee hebben, omdat de leerkracht van het kind vraagt om herhaaldelijk te wisselen tussen de verschillende soorten sommen. Voor dit kind zou het helpen als de leerkracht eerst alle +-sommen zou aanbieden, dan alle x-sommen etc.

Voorbeeld 4

Frieda leest een verhaal waarin de schrijver een dag in het leven van het personage beschrijft, in detail. Halverwege de beschrijving van de dag blikt het personage terug op zijn jeugd. Hierna gaat de schrijver weer door met de beschrijving van de dag. Het kost Frieda veel moeite om de schrijver te volgen tijdens deze wisselingen tussen het heden en het verleden. Dit wisselen vraagt veel van Frieda’s cognitieve flexibiliteit.

Voorbeeld 5

Om te leren dat een woord meerdere betekenissen heeft, moet je flexibel zijn. Zoals het woord 'loper'. Dit kan iemand zijn die rent, maar ook een sleutel die je kunt gebruiken om meerdere sloten open te maken, of een tapijt.

Voorbeeld 6

Stel je ontbijt altijd met een glas melk, maar de melk is op. Er zijn wel andere drankjes in huis, zoals thee of koffie. De winkel is nog dicht en je moet snel naar je werk. Dit vraagt wel dat je flexibel bent. Iemand die minder flexibel is, kan verdrietig of boos worden omdat de melk op is.

Voorbeeld 7

Frits neemt altijd met zijn vader dezelfde route naar school. Zijn oma brengt Frits vandaag naar school, maar zij neemt een andere weg naar school. Frits is daarom boos op zijn oma. Dit kan erop wijzen dat oma te veel vraagt van Frits zijn cognitieve flexibiliteit.

Voorbeeld 8

Meta-cognitie is ook een goed voorbeeld van cognitieve flexibiliteit. Dit is het kunnen reflecteren op eigen handelen of denken. Een voorbeeld: je bent een raadsel op aan het lossen, maar je loopt vast. Je kunt dan bewust bedenken wat je al geprobeerd hebt om het probleem op te lossen, maar tegelijkertijd kun je ook bedenken welke andere oplossingen misschien wel helpen.

Voorbeelden van spelenderwijs oefenen

Spel 1

Spel 2

Het lezen van verhalen waarbij de schrijver wisselt tussen het heden en het verleden bijvoorbeeld.

Spel 3

Leg de kinderen een raadsel voor en laat ze zoveel mogelijk verschillende oplossingen bedenken.

Spel 4

Vier kinderen gooien met een bal naar elkaar. Een vijfde kind moet proberen de bal te pakken te krijgen, zodra de kinderen de bal overgooien. Het is niet voorspelbaar waar de bal heen gegooid wordt. Dit vraagt cognitieve flexibiliteit van zowel het kind dat de bal moet proberen te onderscheppen, als van de andere 4 kinderen, omdat zij ook niet weten of iemand de bal naar hen toe gooit. Ook moet het kind dat de bal gooit wisselen in naar wie hij de bal gooit. Als je namelijk altijd naar dezelfde persoon de bal gooit, is het voor het kind dat de bal moet onderscheppen voorspelbaar waar de bal naar toe gaat en waarschijnlijk ook makkelijker om de bal te onderscheppen.