Europese Dag van het Slachtoffer

door: in Rechtsgeleerdheid
Suzan van der Aa

Op 22 februari is het de ‘Europese Dag van het Slachtoffer’. Op deze dag wordt door verschillende organisaties in binnen- en buitenland aandacht besteed aan slachtoffers van strafbare feiten. Victim Support Europe organiseert dan bijvoorbeeld een symposium in Brussel getiteld ‘Leave No Victim Behind: Victims’ Rights and the Sustainable Development Goals’. Dit evenement is een mooi voorbeeld van de manier waarop slachtofferorganisaties dankbaar gebruik maken van internationale en supranationale instrumenten – in dit geval de Duurzame Ontwikkelingsdoelen van de Verenigde Naties –  die (mede) tot doel hebben om de positie van slachtoffers te verbeteren.

De rol van internationale wet- en regelgeving is namelijk van grote betekenis geweest voor deze positie. Een belangrijke mijlpaal in dit verband is het EU Kaderbesluit van de Raad van 15 maart inzake de status van het slachtoffer in de strafprocedure (2001/2020/JBZ). Dit kaderbesluit was niet alleen bijzonder, omdat dit het eerste bindende supranationale instrument op het vlak van de slachtofferrechten was, maar ook omdat de EU op dat moment eigenlijk niet bevoegd was om zich met dit strafrechtelijke onderwerp te ‘bemoeien’. Dit was onder de drie-pijler structuur van het Verdrag van Maastricht in beginsel een aangelegenheid van de lidstaten. Toch wist de toenmalige EU-justitiecommissaris Anita Gradin, met een beroep op de problematiek van de grensoverschrijdende slachtoffers, alsnog EU-competentie op dit vlak te bewerkstelligen. Grensoverschrijdende slachtoffers verkeren immers in een nadelige positie ten opzichte van ‘reguliere’ slachtoffers, omdat zij de taal dikwijls niet kennen, het buitenlandse rechtssysteem minder goed begrijpen en vaak weer zijn teruggekeerd naar het thuisland voordat een eventuele rechtszaak begint. Dit leidt tot een ongelijke behandeling van grensoverschrijdende slachtoffers en staat op gespannen voet met het vrije verkeer van personen. 

Sinds het Verdrag van Lissabon is de koppeling tussen de klassieke vrijheden en slachtofferrechten niet langer nodig. Toch is het opmerkelijk dat juist de grensoverschrijdende slachtoffers, die oorspronkelijk de aanleiding vormden voor inmenging vanuit de EU, in vergelijking met ‘reguliere’ slachtoffers nog steeds stiefmoederlijk worden behandeld.

Binnenkort verschijnt een boek[1] waarin nationale experts rapporteren over de moeilijkheden waar deze slachtoffers mee worstelen en de maatregelen die landen hebben genomen om hen te ondersteunen. In Nederland zijn verschillende bijzondere voorzieningen geïntroduceerd die beogen de problemen van grensoverschrijdende slachtoffers te verhelpen, zoals het recht op een tolk of vertaling, de mogelijkheid om deel te nemen aan het strafproces via een videoverbinding of de optie om in bepaalde gevallen in Nederland aangifte te doen van een in het buitenland gepleegd strafbaar feit. De conclusie van mijn (exploratieve) onderzoek is dat Nederland op papier weliswaar voorziet in de bijzondere behoeften van grensoverschrijdende slachtoffers, maar dat in de praktijk zaken soms verkeerd lijken te gaan.[2] Dit is bijvoorbeeld het geval bij het recht op het doen van aangifte in Nederland van een in het buitenland gepleegd strafbaar feit. Een respondent gaf aan dat niet alle politieambtenaren bereid waren dit soort aangiften op te nemen. 

Toch lijkt Nederland in vergelijking met verschillende buitenlanden de zaken nog redelijk op orde te hebben. Nederlanders die in het buitenland worden gevictimiseerd, zijn vaak slechter af, bijvoorbeeld omdat deelname via een videoverbinding helemaal niet is toegestaan, omdat de autoriteiten slachtoffers verplichten op het politiebureau aangifte te doen, of omdat slachtoffers niet in aanmerking komen voor schadevergoeding via een nationaal Schadefonds. Verder blijft de samenwerking tussen autoriteiten van verschillende EU-lidstaten ingewikkeld en is de situatie in bepaalde niet-EU landen vermoedelijk nog grimmiger. Een overkoepelend probleem is dat haast geen wetenschappelijk onderzoek is verricht naar grensoverschrijdende slachtoffers.

De problematiek van grensoverschrijdende slachtoffers is slechts één voorbeeld van moeilijkheden waar slachtoffers ook anno 2024 nog mee kampen. Zolang bovenstaande en andere kwesties nog niet afdoende zijn aangepakt, blijft een ‘Europese Dag van het Slachtoffer’ helaas broodnodig. 

Het boek ‘Legal and practical barriers of free movement of victims in Europe’ verschijnt naar verwachting in het najaar van 2024.


[1] M. Kilchling & Elżbieta Hryniewicz-Lach (eds.), Legal and practical barriers of free movement of victims in Europe, Routledge (forthcoming).

[2] S. van der Aa, ‘Trans-border victims in the Dutch Criminal Justice System’, in: M. Kilchling & Elżbieta Hryniewicz-Lach (eds.) Legal and practical barriers of free movement of victims in Europe, Routledge (forthcoming).

Labels:
  • S. van der Aa

    Suzan van der Aa (1982) is als hoogleraar straf(proces)recht verbonden aan de capaciteitsgroep Strafrecht en Criminologie van de Universiteit Maastricht. Vanaf oktober 2021 is zij tevens voorzitter van deze capaciteitsgroep. In juni 2010 is zij gepromoveerd op een multidisciplinair onderzoek naar belaging (stalking) in Nederland. Hierin combineerde zij juridisch onderzoek met sociaal wetenschappelijke (empirische) onderzoeksmethoden.

    Meer artikelen van S. van der Aa