Van Rey en de integriteit van het openbaar bestuur en het strafrecht
De Rechtbank Rotterdam veroordeelde Jos van Rey en stelde vast dat passieve corruptie bewezen was maar legde daarvoor geen staf op. Dat bevreemdt mij vanuit constitutioneel perspectief van een open democratie waarin de verkozenen en publieke functionarissen zoals wethouders niet geacht mogen worden puur eigen belang of eigen voordeel na te streven.
De rechtbank (hieronder heb ik enkele cruciale overwegingen opgenomen) overweegt dat er niet veel meer was dan een lichte schijn van belangenverstrengeling en uiteindelijk veroordeelde de rechtbank Van Rey voor gerommel met volmachten en lekken uit de vertrouwenscommissie).
Was er nu in de eerste zaak sprake alleen maar van schijn, of zelfs lichte schijn? Dat botst met de constatering van de rechtbank dat Van Rey toch ook voordelen heeft genoten. De ratio achter het strafbaar stellen van actieve en passieve corruptie is toch het bewaren van de integriteit van het openbaar bestuur. En toegegeven, inderdaad kon Van Rey niet op eigen houtje de projectontwikkelaar van projecten voorzien: daar was BenW eveneens bij. Maar de crux is toch dat Van Rey de verantwoordelijk wethouder was, die in de cultuur van BenW niet licht werd tegengesproken of aangesproken op zijn contacten. Dat laatste is uiteraard de Roermondse politiek van destijds ook aan te rekenen. Een cultuur van gebrekkige onderlinge controle en van gebrek aan bewaken van schijn van belangenverstrengeling en te nauwe banden met commerciële marktpartijen!
Waar het om gaat is dat Van Rey het democratische proces van besluitvorming in Raad en BenW heeft beïnvloed en gestuurd als verantwoordelijke wethouder en dat mede vanuit zijn nauwe band met de projectontwikkelaar én de door de laatste verschafte voordeeltjes. De Raad van Roermond had gelet op de nauwe banden tussen Van Rey en de projectontwikkelaar hem nooit tot bevoegd wethouder moeten benoemen, of later hem er op moeten aanspreken en moeten zorgen voor Chinese muren tussen de wethouder en bevriende commerciële contractspartijen; BenW hadden over projecten waar Van Rey over ging en de projectontwikkelaar in het geding was, eveneens moeten ingrijpen. Van Rey had zich natuurlijk dienen te verschonen bij het als overheidsdienaar zakelijk handelen met een goede vriend.
In dat licht is ook de corruptie cruciaal, want het schaadt de democratie en het openbaar bestuur. Het is dan minder van belang dat er in casu geen grote bedragen wisselden of enorme voordelen. Voldoende is dat er corruptie was. Deze dient zwaar te wegen en ook moet ook aangerekend worden. Schuldig zonder oplegging van straf voor dat delict is dan geen goed signaal. Dan leidt iedere corruptie door een publiek figuur die immers ook publiekelijk geschaad wordt door een strafproces tot een lage straf, terwijl het er toch ook om gaat de integriteit van het openbaar bestuur te bewaken. Dat de Rechtbank dat aspect niet relevant acht, maakt het openbaar bestuur tot verliezer.
Enkele relevante overwegingen uit het vonnis van de rechtbank:
Deze verwijten blijven steken aan de voorkant van de corruptie, bij het verwijt dat de verdachte giften heeft gevraagd en aangenomen van projectontwikkelaars met wie hij als wethouder zaken moest doen. Dat was fout. Wat van belang is hier, is dat helemaal niet uit de verf komt dat er grote bedragen euro’s in de zakken van de verdachte zijn verdwenen. De voordelen voor de verdachte hebben bestaan uit een aantal bezoeken aan vastgoedbeurzen en mooie voetbalwedstrijden. (...)
Aan de achterkant van de corruptie blijkt niet van overduidelijke beslissingen in het voordeel van de projectontwikkelaars waar de verdachte een beslissende invloed op heeft gehad. Dat de projectontwikkelaars enorme winst hebben gemaakt door beslissingen van de verdachte is evenmin over het voetlicht gekomen. De achterkant van de corruptiefeiten komt daarmee niet verder dan die eerdergenoemde sterke indruk van vriendjespolitiek en belangenverstrengeling. Voor die schijn staat de verdachte niet terecht en dit wordt dus ook niet betrokken in de straf.
En verder:
Gelet op het blanco strafblad van de verdachte en op de wijze waarop de rechtbank tegen het feit aankijkt, afgezet tegen de gevolgen die de zaak voor de verdachte heeft gehad, rijst de vraag of het straffen van de verdachte op dit moment nog zinvol is. Deze vraag is te meer van belang door het berouw dat de verdachte op de zitting heeft getoond over zijn handelwijze en door het feit dat de verdachte als `kleine vis' onderdeel is geworden van een heel groot strafproces met alle nadelige gevolgen daarvan van dien. Het antwoord op de vraag is dan ook: het nu nog straffen van de verdachte is niet meer zinvol. De verdachte heeft, gelet op het verwijt dat hem kan worden gemaakt, zijn straf al wel voldoende gehad. Daarom wordt niet meer overgegaan tot het opleggen van een straf. De verdachte zal worden schuldig verklaard zonder oplegging van straf of maatregel.
A.W. Heringa
Author and editor of numerous books and articles on Dutch Constitutional law, the European Convention on Human Rights, the European Social Charter, comparative constitutional law, US constitutional law, Human Rights and legal education. Author of blogs on the Montesquieu Institute website.