De turboliquidatie van de BV: een mooie gelegenheid voor fraudeurs

door: in Rechtsgeleerdheid
De turboliquidatie van de BV: een mooie gelegenheid voor fraudeurs

Misbruik van vennootschappen is een maatschappelijk probleem dat reeds decennia lang speelt. Eén van de verschijningsvormen van dergelijk misbruik is faillissementsfraude. De maatschappelijke schade veroorzaakt door faillissementsfraude is aanzienlijk. Deze schade wordt namelijk geschat op 1,5 miljard euro per jaar. Met het oog hierop kondigde de minister eind 2012 het wetgevingsprogramma herijking faillissementsrecht aan. Eén van de pijlers van dit programma richt zich op fraudebestrijding. Daartoe zijn inmiddels drie wetsvoorstellen ingediend, waarmee wordt beoogd: (i) een civielrechtelijk bestuursverbod in te voeren, (ii) het strafrechtelijk faillissementsrecht te herzien en (iii) een fraudebestrijdende taak voor de curator in te voeren.

Hoewel de aanpak van faillissementsfraude zeer toe te juichen is, vraag ik mij af of de overheid het probleem op deze manier daadwerkelijk oplost. Mijns inziens wordt het probleem inzake fraude met BV’s en de daarmee gepaard gaande schade namelijk slechts verplaatst en wel naar het huidige artikel 2:19 lid 4 BW. Deze wetsbepaling biedt fraudeurs een gelegenheid om ervoor te zorgen dat een BV met schulden niet failliet wordt verklaard, maar simpelweg verdwijnt. Ingevolge artikel 2:19 lid 4 BW houdt een BV die ten tijde van ontbinding geen baten meer heeft, op te bestaan. Deze snelle ontbindingswijze wordt ook wel de turboliquidatie genoemd.

Juist omdat de wet alleen het ontbreken van baten als voorwaarde voor de turboliquidatie stelt, en ook in de parlementaire geschiedenis niet is ingegaan op de vraag of ten tijde van ontbinding ook geen schulden meer mogen bestaan, is het een gangbare praktijk dat BV’s met alleen schulden worden ontbonden door middel van de turboliquidatie. Deze gangbare, maar in mijn ogen onwenselijke praktijk, wordt ook aangemoedigd door uitspraken in de lagere rechtspraak. Zo hebben de rechtbanken Rotterdam en Den Haag meerdere keren overwogen dat een BV met slechts schulden geen aangifte tot eigen faillietverklaring mag doen, omdat dit zou leiden tot misbruik van bevoegdheid. Een dergelijke BV dient volgens de rechtbanken te worden ontbonden op grond van artikel 2:19 lid 4 BW.

Op deze manier wordt het BV-fraudeurs erg makkelijk gemaakt. Wanneer zij alle baten uit een BV wegsluizen en er slechts schulden overblijven, zal de BV niet langer in faillissement geraken. Hierdoor ontlopen fraudeurs een aantal van de door de minister geïnitieerde maatregelen ter bestrijding van faillissementsfraude. De BV kan op grond van artikel 2:19 lid 4 BW – althans volgens de gangbare praktijk en mede gelet op de rechtspraak – verdwijnen. Vervolgens zullen de fraudeurs zelf ook met de noorderzon vertrekken en de maatschappij blijft achter met onbetaalde restschulden. Deze keer niet veroorzaakt door faillissementsfraude, maar door oneigenlijk gebruik van de turboliquidatie. Hoe de wetgever deze problematiek dient aan te pakken, zal Samantha Renssen vanmiddag om 16:00 uur tijdens de openbare verdediging van haar proefschrift toelichten.