Voorbij de vluchtelingencrisis

Wie denkt dat alle asielzoekers die een verblijfsvergunning in Nederland krijgen voorgoed hier blijven, heeft het mis. Van alle personen  uit Afghanistan, Irak, Iran, voormalig Joegoslavië en Somalië die in 1999 in Nederland ingeschreven werden in de Basisregistratie Personen, woonde tien jaar later een derde niet meer in Nederland. Welke verhuisbewegingen immigranten maken vanuit hun toegewezen plek in Nederland is het onderwerp van het promotieonderzoek van Marloes de Hoon aan de Faculteit der Cultuur- en Maatschappijwetenschappen. Haar onderzoek valt eveneens onder de paraplu van ITEM, het Institute for Transnational and Euregional cross border cooperation and Mobility. Samen met vijf andere ITEM-promovendi publiceerde ze de brochure ‘Beyond the refugee crisis: A reflection from different perspectives on the Dutch case’.

Femke Kools

In het boekje bundelen juristen, een econoom en een socioloog hun expertise rond de ‘vluchtelingencrisis’ in Europa, met een accent op Nederland. Van de impact van het strafrecht op verblijfsvergunningen tot toegang tot sociale voorzieningen als pensioen voor vluchtelingen. Marloes de Hoon: “Al het ITEM-onderzoek draait om de rol van de grens in Euregionale kwesties, maar vanuit zeer verschillende disciplines en invalshoeken. Met deze uitgave wilden we samenwerken rond één thema, omdat we geloven dat verschillende disciplines samen wetenschappelijke vooruitgang kunnen boeken.”

Verhuisbewegingen in de regio
De Hoons eigen bijdrage, getiteld ‘Dispersal and residential mobility of asylum migrants in the Netherlands’ is een verkennende beschrijving van de wetenschappelijke bevindingen rond verhuistrajecten van asielmigranten in verschillende Europese landen. In Nederland blijken deze migranten vooral in hun eerste jaren binnen Nederland te verhuizen. Het gaat hierbij doorgaans om gedwongen verhuizingen tussen opvanglocaties of om de plaatsing vanuit een opvanglocatie naar een privéwoning in een Nederlandse gemeente. Op de plaatsing hebben statushouders een beperkte invloed; pas sinds 2016 probeert de overheid rekening te houden met bijvoorbeeld de werkervaring van asielzoekers en de regio waar ze geplaatst worden. De Hoon: “Voor een wetenschapper is het spreidingsbeleid erg interessant: mensen kunnen niet zelf kiezen waar ze gaan wonen, dus welke invloed heeft vervolgens die locatie op hun keus om te blijven of verder te trekken? Wat onderscheidt de blijvers van de vertrekkers? Er wordt vaak gedacht dat een fysieke verblijfsplaats niet zo belangrijk is voor mensen omdat ze virtueel in contact staan met de hele wereld. Maar ik vermoed dat waar je woont, de lokale context, nog steeds heel belangrijk is voor het welbevinden.”

Grote steden
Voordat het spreidingsbeleid in Groot-Brittannië werd ingevoerd, woonde 90% van de asielmigranten in Londen. Grote steden hebben in de regel een grote aantrekkingskracht op migranten, mogelijk omdat ze verwachten er makkelijker werk te vinden, of een betere woning. In Nederland trekken statushouders vanuit de verschillende (kleinere) gemeenten waar zij geplaatst zijn naar de steden. Een deel verhuist naar het westen van het land, maar de meeste mobiliteit vindt juist binnen de regio’s (noord, oost, zuid, west) plaats.  En het feit dat ergens al een grote groep landgenoten woont, lijkt aan te trekken. Zo kent Dordrecht een grote concentratie Angolezen. “Migratie betekent doorgaans een verlies op veel gebieden. Als werk vinden vervolgens moeilijk blijkt, vallen mensen sneller terug op contacten met landgenoten.”

In haar promotieonderzoek gaat De Hoon, die ook een dag per week werkt bij het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), de verhuisbewegingen in kaart brengen van de vluchtelingen die eind jaren negentig een verblijfsvergunning kregen in Nederland. Gedurende tien jaar volgt ze hen op en hoopt ze te ontdekken welke rol het herkomstland en bijvoorbeeld de huishoudsamenstelling speelt bij verhuisbewegingen. Naar verwachting is ook hier een derde van de statushouders niet meer terug te vinden na tien jaar. Slechts een klein percentage (7-10%) registreert bij hun woongemeente waarheen ze migreren. “Het ingewikkelde aan mijn onderzoek is onder meer dat je een transnationaal fenomeen onderzoekt via nationale bronnen. Die bestanden zijn internationaal nog niet met elkaar gekoppeld. Op basis van deze cijfers kan ik geen redenen voor vertrek achterhalen, maar ik kan wel in kaart brengen of statushouders in een bepaalde levensfase verhuizen en of bijvoorbeeld economische status een rol speelt.”

Naturalisatie als ticket
De aanname dat vluchtelingen voorgoed in het land blijven waar ze een verblijfsvergunning krijgen, is in ieder geval onterecht, blijkt uit eerder onderzoek. “Sommigen willen terug naar hun land van herkomst zodra het veilig is. Of ze waren verplicht in Nederland asiel aan te vragen, maar willen liever door naar een ander land. Ik wil in dat kader ook het naturalisatieproces onderzoeken. Het verkrijgen van de Nederlandse nationaliteit wordt vaak gezien als ‘de kroon op het inburgeringsproces’, maar het maakt mensen tegelijkertijd ook EU-burger, met het recht om dus te verhuizen binnen de EU. Ik wil ook uitzoeken in hoeverre naturalisatie leidt tot vertrek uit Nederland.”
Beleidsadviezen geven op basis van onderzoeksbevindingen lijkt haar vooralsnog een lastige zaak. “Ik zie het als de rol van wetenschappers om feiten aan te dragen, zodat beleidsmakers en anderen het grote plaatje van in dit geval migratie beter begrijpen. Het verschaffen van een brede context; dat is wat mij drijft.”

Marloes de Hoon is nog 2,5 jaar bezig met haar promotieonderzoek aan de Universiteit Maastricht, waarop ze hoopt te promoveren bij prof. Maarten Vink en prof. Hans Schmeets.

‘Beyond the refugee crisis: A reflection from different perspectives on the Dutch case’ kan online worden geraadpleegd. In de uitgave staat naast het artikel van Marloes de Hoon een bijdrage van de ITEM-promovendi Kim Geurtjens, Lavinia Kortese, Kilian Heller, Bastiaan Didden en Sander Kramer.

Lees ook

Meer nieuws