Vergelijken blijft moeilijk: studie naar de definities en succesindicatoren van de grensoverschrijdende EURES-samenwerking

Een nieuwe ITEM-studie naar de definities en processen van grensoverschrijdende arbeidsvoorziening in opdracht van EURES en de Euregio Maas-Rijn.

Burgers van de EU hebben het recht om in een andere lidstaat werk te zoeken volgens de daar geldende wettelijke bepalingen. Daarnaast hebben ze een soort recht op “arbeidsvoorziening” in een andere lidstaat. Als we deze diensten echter in een transnationale en grensoverschrijdende context willen aanbieden, moeten de verschillende nationale diensten voor arbeidsvoorziening samenwerken. Dit is sinds 2016 expliciet vastgelegd in de nieuwe EURES-verordening (EU) 2016/589. In deze verordening is sprake van een Europees netwerk van diensten voor arbeidsvoorziening “dat de toegang van werknemers tot mobiliteitsdiensten mogelijk maakt”. Na vele jaren van EURES-samenwerking rijst de vraag wat EURES tot op heden feitelijk heeft bereikt en wat er in de toekomst nog verder bereikt zal kunnen worden.

De samenwerking op het gebied van arbeidsvoorziening in de Euregio Maas-Rijn gaat terug tot de jaren negentig, toen de basis voor een EURES-netwerk werd gelegd. Na vele afzonderlijke hervormingen wordt het netwerk sinds 2015 gefinancierd door het EU-programma voor werkgelegenheid en sociale innovatie (EaSI) als onderdeel van de jaarplannen van dit programma.

De verschillende definities en processen zijn al jaren onderwerp van discussie binnen de EURES-samenwerking. Aanleiding hiervoor zijn de verschillende nationale prioriteiten, de aard van de taken en de middelen van de diensten voor arbeidsvoorziening, en de rol van de EURES in elke nationale context.

De nieuwe EURES-verordening biedt nu definities voor een aantal termen, waaronder ‘werknemer’, ‘werkzoekende’, ‘openbare diensten voor arbeidsvoorziening’, ‘grensarbeider’ en ‘vacature’. Deze definities hebben tot nog toe echter niet geleid tot een vereenvoudiging of verbetering van het documentatie- of evaluatieproces van de EURES-activiteiten in de Euregio Maas-Rijn (en het verdere netwerk). Dit heeft ermee te maken dat deze definities nauwelijks een rol spelen bij de verschillende werkwijzen en processen van EURES-partnerorganisaties.

Het probleem is dat de openbare diensten voor arbeidsvoorziening van de partners verschillende wettelijke verplichtingen hebben en met verschillende instrumenten, interne definities en bewakingsprocessen werken. Hoewel dit met name geldt voor de reguliere (niet-)EURES-diensten, heeft dit ook zijn uitwerking op EURES-activiteiten in het kader van deze diensten. Hierdoor is het lastig om een gemeenschappelijke verslagleggingsmethode voor EURES-activiteiten vast te stellen. Op dit moment is het zo dat elke EURES-adviseur maandelijkse rapportages aanlevert die voldoen aan de nationale regelgeving, waardoor de rapportages uit de verschillende landen niet op elkaar zijn afgestemd.

In die zin is het vooral problematisch dat uit de huidige gegevens over het aantal succesvolle grensoverschrijdende arbeidsbemiddelingen niets kan worden afgeleid, mede als gevolg van de verschillende werkwijzen en definities, zo bleek bij het vergelijken van de vijf partnerorganisaties in de Euregio Maas-Rijn. In dit geval zou het beter zijn om geen cijfers te hebben dan om ongefundeerde cijfers te hebben die tot verkeerde conclusies over de prestaties van de nationale EURES-organisatie zouden kunnen leiden. Uit de studie bleek bovendien dat het belangrijk blijft om een betere manier te vinden voor lokale diensten voor arbeidsvoorzieningen om vacatures op het EURES-portaal van de Europese Commissie te plaatsen. Op basis van de huidige cijfers kunnen geen conclusies worden getrokken over de huidige situatie op de verschillende arbeidsmarkten, aangezien deze cijfers meer zeggen over de verschillende verslagleggingsmethodes.

Het feit dat de manier waarop de door EURES geleverde diensten worden gerapporteerd is afgestemd op elke individuele adviseur, moet ter discussie worden gesteld. Mensen die in de praktijk betrokken zijn bij de activiteiten van EURES beschouwen deze terecht als teamwork (ook in coördinatie met reguliere diensten). Dit geldt zowel voor de nationale als de internationale teams. Dit is in lijn met de filosofie van de EURES-samenwerking. Een belangrijke aanbeveling van de studie is te stoppen met het documenteren van de activiteiten van individuele EURES-adviseurs die de EURES-diensten moeten evalueren en in plaats daarvan te kijken naar de mogelijkheden om de gezamenlijke prestaties van de EURES-teams, en dan met name de grensoverschrijdende teams, in de toekomst te evalueren. De recente verbeteringen voor grensoverschrijdende teams aan de Duits-Nederlandse grens (bijvoorbeeld in Zuid-Limburg/Stadsregio Aken) zijn mogelijk een interessant model om gedeelde instrumenten te ontwikkelen die kunnen worden gebruikt om teams te evalueren.

Lees ook

Meer nieuws