Vastberaden laatbloeier

Een laatbloeier noemt ze zichzelf en het braafste meisje van de klas. Ze ging pas “puberen” toen ze ging studeren. Medicijnen natuurlijk, net als haar opa, zus en een broer. Marieke van den Beuken-van Everdingen was 49 toen ze promoveerde en 56 toen ze hoogleraar Palliatieve Geneeskunde werd. “Het heeft even geduurd voor ik mijn plek gevonden had. En de interne geneeskunde was in mijn tijd nog vooral een mannenzaak, dat heeft ook niet geholpen.” Een gesprek over kwaliteit van leven, een vliegreis van Eindhoven naar Maastricht en haar ontmoeting met Els Borst.

Opgroeien in Vught was een feest. Ze ging graag naar school, toen ze er eindelijk oud genoeg voor was. “Al mijn vriendjes en vriendinnetjes mochten al naar school, maar ik moest nog een jaar wachten omdat ik in oktober geboren ben. Ik wilde zo graag dat ik met mijn zus, die een jaar jonger is, een keer ben weggelopen: naar school.” Ze ging uiteindelijk naar een katholieke lagere meisjesschool met nonnen. “Ik was behoorlijk bleu toen ik naar de middelbare school ging. Daar zaten leerlingen die al lang met jongens en meisjes in de klas zaten, dat was voor mij nieuw. Ik ben lang heel bleu gebleven maar ik leerde graag, vond het belangrijk om hoge punten te halen, ja het braafste meisje van de klas”, zegt ze opgewekt. “Ik hield van lezen, vooral van Vestdijk, en van Franse chansons en klassiek, popmuziek vond ik lawaai. En ik wist altijd al dat ik arts wilde worden, het paste me gewoon. Het zit in de familie: mijn vader was tandarts, vier van de vijf kinderen zijn arts geworden en twee van mijn drie zoons zijn ook net arts, de derde doet godzijdank economie.” 

Sinaasappels als avondeten

Met haar goede eindexamenlijst was ze zeker van een plek in de stad van haar eerste keuze: Utrecht. Ze leerde er het leven buiten de studie kennen. “Ik ben daar pas gaan puberen.” Ze werd lid van het U.V.S.V., het vrouwelijk studentencorps, “maar ik was geen plooienrok meisje hoor!”, hockeyde en was veelvuldig te vinden in de studentendiscotheek de Woolloomooloo, “en was dus niet meer de beste van mijn studie.”

Annelotte Huiskes (text), Hugo Thomassen (photography)
Marieke van den Beuken
Marieke van den Beuken

Haar ouders betaalden haar studie, maar dat was bepaald geen vetpot. “Als ik een avondje uitging met mijn jaarclub, at ik de avond daarvoor alleen sinaasappels om geld uit te sparen. Verantwoordelijk als ik was - ik was de oudste- deed ik het gewoon met wat ik had. Tot groot verdriet van mijn broers en zus heb ik hier nooit over geklaagd bij mijn ouders, dus zij moesten het daarna ook doen met een bescheiden toelage. Het was een fijn gezin, mijn ouders waren van gewoon is goed genoeg. Ieder jaar weer gingen we bijvoorbeeld naar Cadzand op vakantie, dat waren heerlijke vakanties hoor, maar ik herinner me dat we ook zo graag eens op vliegvakantie wilden. Mijn moeder is toen met ons in Eindhoven opgestapt en we werden in Maastricht door mijn vader opgehaald. Nu hadden wij ook gevlogen”, vertelt ze lachend. “En ik vond het geweldig!”

Het leven laat zich niet plannen

In 1992 rondde ze haar specialisatie interne geneeskunde af in Maastricht. Ze was inmiddels getrouwd met Joop die ze had leren kennen op de hockeyclub. “Het was meteen raak. Binnen zes weken zaten we in Parijs en we zijn nu zo’n 30 jaar getrouwd.” Inmiddels is 45% van de specialisten vrouw, maar in haar tijd was het zeker nog niet vanzelfsprekend dat je als getrouwde vrouw internist werd. “Ik was in Eindhoven, waar ik het tweede deel van mijn specialisatie deed, nog de enige vrouw. In Maastricht kreeg ik van de hoogleraar Interne Geneeskunde het goedbedoelde advies toch vooral bedrijfsarts te worden, omdat dat beter te combineren viel met de schooltijden van de kinderen. Gelukkig is er veel veranderd wat dat betreft.”

Palliatieve zorg gaat over kwaliteit van leven

Marieke van den Beuken

Toen Van den Beuken-van Everdingen in 1998 het aanbod kreeg om in Maastricht een centrum voor de ontwikkeling van palliatieve zorg op te zetten, aarzelde ze geen moment. Els Borst, destijds minister van Volksgezondheid, vond dat Nederland op het gebied van palliatieve zorg nog wel wat in te halen had. “En dat was ook zo. Zes universitaire centra kregen een zak met geld om een expertisecentrum op te zetten. Maastricht was een van de eersten. Inmiddels hebben alle academische ziekenhuizen zo’n centrum. Als palliatief Nederland zijn we Els Borst enorm veel verschuldigd, zij was de wegbereider. Ik heb één keer naast haar gezeten, ze was toen geen minister meer maar vicevoorzitter van de Gezondheidsraad. Iedereen was natuurlijk enorm nieuwsgierig naar waar we het over hadden gehad. Nou, zei ik, over badkamers. We bleken allebei in een verbouwing te zitten. Ik ben natuurlijk vervloekt”, zegt ze schaterend.
Ze houdt van haar werk en is trots op wat er tot nu toe is bereikt. “Palliatieve zorg is eigenlijk een heel positief vak dat gaat over de kwaliteit van leven. Je kunt zoveel betekenen voor patiënten en hun naasten die te maken krijgen met een levensbedreigende ziekte. Palliatieve zorg is geen zelfstandig specialisme, maar Nederland is nu wel zover dat het gezien wordt als een generalistische vaardigheid waarvan iedere dokter en verpleegkundige de basisprincipes zou moeten kennen.  Om te kunnen bepalen wie palliatieve zorg nodig heeft gebruiken we bijvoorbeeld de surprise question (SQ): zou ik als hulpverlener verbaasd zijn als deze patiënt volgend jaar niet meer leeft? Als dat niet zo is, is dat het moment om te kijken of de patiënt palliatieve zorgbehoeften heeft. Daarbij kijken we niet alleen naar het fysieke aspect, de ziekte, maar ook naar sociale, psychische en existentiële aspecten. Pijnbestrijding is een belangrijk onderdeel van palliatieve zorg, maar het gaat ook om het aangaan van het gesprek met de patiënt over zijn of haar wensen, waarden en behoeften. Wil ik bijvoorbeeld nog wel naar een IC? Wat gebeurt er dan? Dat is misschien een van de weinige gunstige uitkomsten van corona: dat het bespreekbaarder is geworden.”  

Lees ook