De goede vragen stellen | Brenda Erens

16 februari 2023

Dr. Brenda Erens begon haar academische carrière bij de Faculty of Psychology and Neuroscience, daar deed zij de bachelor in Psychologie en vervolgens de master in Forensic Psychology. Na haar afstuderen, ging Erens aan het werk bij Veilig Thuis: het advies- en meldpunt kindermishandeling en huiselijk geweld in Heerlen. Daar werkte ze als onderzoeker en na een jaar groeide ze door tot gedragswetenschapper. “Als gedragswetenschapper begeleid je de onderzoekers in hoe zij het beste de casussen die binnenkomen kunnen benaderen, en kun je echt kijken naar de inhoud: hoe wordt er in die casussen gehandeld? En ook, hoe kunnen we dit verbeteren?”.

Vanuit dat perspectief is Erens begonnen aan haar PhD. “Henry Otgaar en Corine de Ruiter (professors bij FPN) waren een subsidieaanvraag aan het schrijven voor ZonMW over het verbeteren van kind interviews na traumatische gebeurtenissen. Alle elementen kwamen in die zin samen en ik ben op het project gestart.” Het was een nieuwe impuls voor Veilig Thuis, Erens was de eerste die binnen de organisatie wetenschappelijk onderzoek ging uitvoeren. En zo werkte ze 3 dagen in de week als gedragswetenschapper en 2 dagen als onderzoeker.

Gesprekken met kinderen na een trauma

Bij Veilig Thuis en de Raad voor de Kinderbescherming in Nederland is er geen standaard protocol om met kinderen te spreken. Alle organisaties zijn vrij om hun eigen methodes toe te passen. “Het gevolg is dat er ook methodes gebruikt worden die niet wetenschappelijk onderbouwd zijn, waardoor interviewers de verkeerde vragen stellen die erg suggestief kunnen zijn”. Suggestief is een woord dat vaak terugkomt, misschien wel de grootste valkuil wanneer het doel is om de waarheid te achterhalen in een gesprek met een kind. “Je vergroot de kans dat kinderen foutieve verklaringen geven over wat hen overkomen is”.

De hoofdvraag die gesteld werd is: kan een gevalideerd interview protocol de kwaliteit van kind interviews verbeteren ten opzichte van de methodes die nu gebruikt worden?

Er is veel internationaal onderzoek dat stelt dat het NICHD (National Institute of Child Health and Human Development) protocol de kwaliteit van deze interviews verbetert, het leidt tot betere vragen en vervolgens tot meer en gedetailleerdere antwoorden van de kinderen.

Thom Frijns

Het protocol

Het NICHD-protocol is vrij verkrijgbaar en kan door iedereen gebruikt worden. Het protocol bestaat uit 6 fases waarvan onderzoek uitwijst dat ze zorgen voor een kwalitatief forensisch interview. “O.a. de fases rapport building, het creëren van een vertrouwensband met het kind en het uitleggen van de basisregels van het gesprek zijn erg belangrijk”. Door die vertrouwensband zal een kind zich veilig voelen om open te praten over wat er is gebeurd. Het uitleggen van de basisregels zorgt ervoor dat een kind begrijpt hoe het gesprek zal gaan. “Je zegt bijvoorbeeld tegen het kind: als ik iets zeg dat niet waar is, mag je dat gewoon tegen mij zeggen. Kinderen zijn vaak gevoelig voor autoriteit en durven dit niet zo snel. Op deze manier geef je ze toestemming om dat initiatief te nemen”.

Je kunt flexibel zijn binnen het protocol, fases langer maken of er sneller doorheen gaan, hier kan de interviewer zijn/haar ervaring inzetten. “Ook welke vragen je stelt en welke voorbeelden je gebruikt kun je aanpassen. Je zult een kind van 5 andere vragen stellen dan een kind van 15”.

Wat zijn betere vragen?

Het doel van het protocol is, onder andere, dat er betere vragen worden gesteld. Maar wat zijn betere vragen? Onderzoek laat zien dat open vragen betere resultaten geven dan suggestieve vragen. “In deze context betekent een suggestieve vraag een vraag die informatie introduceert die een kind zelf nog niet verteld heeft. Als een kind niet heeft verteld dat het is aangeraakt, en jij vraagt waar ben je aangeraakt, dan kan een kind geneigd zijn om de vraag te beantwoorden, ook als dit niet heeft plaatsgevonden”. Vaak hebben interviewers al informatie op voorhand, en is het verleidelijk om dit te introduceren om het gesprek te sturen. Open vragen zijn de sleutel tot een goed kindgesprek. “Je wilt dat het kind zich vrij voelt om uit zichzelf, wat we ook free recall noemen, vertelt wat wel of niet gebeurd is”.

Meten

Maar hoe meet je nou of een gesprek ‘beter’ is gegaan? “Je kijkt ten eerste naar het type vragen dat een interviewer stelt, hoe veel type vragen (zie sidebox) worden er gesteld en hoeveel daarvan zijn open vragen. We hebben gekeken naar de antwoorden van het kind. Hoe veel vertellen ze en in hoeverre is dit relevant voor het forensisch onderzoek. We keken ook naar de gemoedstoestand van het kind en hoe makkelijk ze meegaan in suggestieve vragen”. Dit laatste deed Erens door het kind na het gesprek een aantal suggestieve vragen te stellen om te kijken of ze hierin meegingen.

“De belangrijkste bevindingen zijn dat, met het NICHD-protocol, interviewers minder suggestieve en meer open vragen stellen en dat kinderen meer en relevantere informatie delen”.

4 soorten vragen

  • Open vragen: “vertel eens…”
  • Directieve vragen: “wat, waar, wie, waarom…”
  • Optionele vragen: “het geven van opties, was het binnen of buiten…”
  • Suggestieve vragen: “introduceren van informatie die het kind zelf niet heeft verteld”

Relevante informatie, maar wat is waar?

Kinderen vertellen graag, zeker als ze zich in een gesprek op hun gemak voelen. Maar hoe weet je dat wat een kind vertelt ook waar is? “Ten eerste ga je er als interviewer vanuit dat een kind uit zijn/haar ervaring spreekt. In een zaak neem je dan alle informatie die je hebt, wat zegt de school, de huisarts, de ouders, is er letsel, zijn er getuigen, dit voeg je samen met de verklaring van het kind en meestal vormt dit samen een duidelijk beeld van wat er is gebeurd. Voor kinderen is het vaak ook heel eng en spannend om deze gebeurtenissen te vertellen, de kans dat ze in die spanning gaan liegen is in die zin erg klein”.

Ervaring als interviewer

Voor kinderen zijn deze gebeurtenissen vaak spannend om te vertellen, maar voor interviewers kan de informatie ook lastig zijn om te horen. “Het kan soms moeilijk zijn om in gesprekken op het goede pad te blijven als de verhalen aangrijpend zijn. Maar als je dit beroep gaat uitoefenen moet je er wel tegen kunnen. Je stapt in deze rol omdat je interesse hebt in het vakgebied en omdat je weet dat je op deze manier deze kinderen kan helpen en ondersteunen. Dit zorgt ervoor dat je een duidelijk doel voor ogen hebt, Je merkt wel dat er mensen zijn die tijdens hun proefperiode erachter komen dat dit werk niet voor hen is. De mentale gezondheid van de medewerkers in de gaten houden is daarom ook erg belangrijk.”

“Soms zijn er zaken die je langer bij blijven, zaken waarvan je weet dat er iets niet klopt, maar je kunt niks hard maken. Als er dan later iemand toch veroordeeld wordt, vraag je je af wat jij beter had kunnen doen. Maar dit is onderdeel van het werk, je doet het omdat je slachtoffers wilt helpen, en dat lukt niet in iedere casus even goed.

De volgende stap voor dr. Erens

Na het afronden van het proefschrift en de verdediging in de aula van de Minderbroedersberg, was het tijd om vooruit te kijken. “Toen mijn PhD-traject in de eindfase was, merkte ik dat ik klaar was voor een nieuwe plek, nieuwe energie en een nieuwe uitdaging”. Die nieuwe uitdaging vond Erens al snel bij de Open Universiteit “De vakgroep Klinische Psychologie zocht iemand om samen de nieuwe master Klinische Kind- en Jeugdpsychologie op te zetten. In mei ben ik daar begonnen als universitair docent”. In deze rol heeft Erens genoeg om haar tanden in te zetten: onderwijsontwikkeling, onderwijs geven, begeleiden van studenten met hun stages en bachelor- of masterthesis, bedenken van nieuwe onderzoeksprojecten. “Er is elke dag wel iets nieuws om mee aan de slag te gaan. Ook geeft deze positie mij de mogelijkheid om onderzoekslijnen te stimuleren die verder gaan met het werk waar wij in mijn PhD mee zijn begonnen”.

Lees ook