Chemotherapie minder effectief bij patiënten met gewichtsverlies bij alvleesklierkanker
Alvleesklierkanker is een van de meest dodelijke vormen van kanker: slechts twee op de tien mensen overleeft de eerste vijf jaar na de diagnose. In de zoektocht naar een betere behandeling richten onderzoekers zich tot nu toe vooral op het uitpluizen van kenmerken van tumorcellen. Merel Aberle, verbonden aan onderzoeksinstituut NUTRIM en de afdeling Chirurgie van het Maastricht UMC+, toont aan dat het belangrijk is om óók naar de patiënt te kijken. Zo vond ze dat chemotherapie minder effectief is bij patiënten met weinig vet- en spiermassa – wat geldt voor een grote meerderheid van de alvleesklierkankerpatiënten. Op 16 november 2023 promoveert Aberle op dit onderzoek.
Mensen met alvleesklierkanker kunnen in korte tijd ernstig vermageren en tot wel tien kilo aan vet en spieren verliezen. Dit gewichtsverlies wordt cachexie genoemd, en komt voor bij 80% van de alvleesklierkankerpatiënten. De meeste patiënten ondergaan chemotherapie, maar vooral degenen met cachexie leven minder lang. Voor arts-onderzoeker Merel Aberle een reden om te onderzoeken of cachexie verband houdt met de effectiviteit van chemotherapie. De chemotherapie van patiënten met alvleesklierkanker bestaat over het algemeen uit een combinatie van drie verschillende geneesmiddelen, aangevuld met twee andere geneesmiddelen als de eerste combinatie niet aanslaat.
Gewicht versus spiermassa
Aberle onderzocht hoe de lichaamssamenstelling (vet- en spiermassa) van patiënten veranderde tijdens de behandeling met chemotherapie. Zij vond dat met name patiënten met weinig spiermassa meer last hebben van bijwerkingen en verder verzwakken. Dit zorgt voor een vicieuze cirkel, want de oncoloog verlaagt daarom de dosis van chemotherapie voor de patiënt, wat ervoor kan zorgen dat de tumor niet goed behandeld wordt.
Hoewel deze resultaten op zichzelf niet direct hoopvol zijn voor alvleesklierkankerpatiënten, bieden ze waardevolle inzichten voor de klinische praktijk. Zo is het gebruikelijk om de dosering van chemotherapie af te stemmen op het lichaamsgewicht van de patiënt. Maar omdat het verlies van spiermassa in verband wordt gebracht met bijwerkingen, raadt Aberle aan om de dosis aan te passen op basis van de spiermassa in plaats van het gewicht van de patiënt. Daarmee kunnen ernstige bijwerkingen zoals misselijkheid, overgeven en pijn aan de vingers en voeten (neuropathie) mogelijk worden verminderd.
Zoektocht naar betere behandeling
De resultaten dragen bovendien bij aan een lopend debat in de medische gemeenschap over de oorzaak en aanpak van cachexie en de behandeling van patiënten die daaraan lijden, zo vertelt Aberle. “Aan de ene kant zijn er onderzoekers die stellen dat cachexie wordt veroorzaakt door de tumor, dus dat de behandeling van de tumor ook de cachexie zou moeten oplossen. Aan de andere kant zien artsen patiënten die door cachexie zo verzwakt zijn dat ze de chemotherapie niet aan kunnen, of erg ziek worden van de bijwerkingen. Ons onderzoek geeft aan beide partijen een antwoord: als je de cachexie niet behandelt kun je ook de tumor niet goed behandelen, en als je de tumor niet goed behandelt dan verdwijnt de cachexie ook niet.”
Maar daar laat Aberle het niet bij. Ze wilde vervolgens weten welke chemotherapie voor patiënten met cachexie het beste werkt om de tumor en daarmee ook de cachexie het beste te behandelen. Daarvoor testte ze de vijf meeste gebruikte geneesmiddelen op organoïden. Organoïden zijn mini-tumoren die in het laboratorium zijn gemaakt van tumorcellen van patiënten bij wie de tumor operatief is verwijderd. Aberle vond aanwijzingen dat de chemotherapieën die nu standaard worden toegepast minder goed werkt voor mensen met cachexie. In verschillende studies testte Aberle hoe het onderzoek met organoïden het beste kan worden uitgevoerd om bij te dragen aan gepersonaliseerde behandeling.
Persoonsgerichte zorg
“Met een organoïd die gemaakt is van cellen van een specifieke patiënt zouden we kunnen vaststellen welke soort chemotherapie de meeste kans van slagen heeft voor die persoon.” Helaas zijn de technieken nog niet zover dat het op dit moment haalbaar is om ze voor gepersonaliseerde behandeling te gebruiken in de klinische praktijk. Aberle: “Bovendien laat mijn onderzoek zien dat kijken naar kenmerken van de tumor niet voldoende is. We moeten niet vergeten dat de tumor niet op zichzelf staat; er zit een mens omheen. Dus zowel in onderzoek als in de kliniek moeten we ook naar de persoon kijken - bijvoorbeeld diens hoeveelheid vet- en spiermassa – om te kunnen bepalen welke behandeling het beste zal werken.”
Lees ook
-
Onderzoekers van CARIM en MUMC+ ontdekten een mogelijke nieuwe behandeloptie voor patiënten met diastolisch hartfalen en boezemfibrilleren.
-
Samen met CARIM en MUMC+ doet Elham Bidar onderzoek naar een manier om sneller te herstellen van complexe openhartoperaties.
-
Onderzoekers van NUTRIM binnen MUMC+ kunnen de activiteit van darmbacteriën meten door de gassen die ze produceren in kaart te brengen.