Nieuws artikel

Advocaat-Generaal van HvJ-EU is voor Nederlandse sociale voorzieningen bij Duitse mini-jobs

De Advocaat-Generaal van het Europees Hof van Justitie (hierna: A-G) E. Sharpston is tot de conclusie gekomen dat Nederlandse grensarbeiders woonachtig in Nederland en werkzaam in zogeheten mini-jobs in Duitsland, toch in Nederland recht hebben op AOW en kinderbijslag. Wanneer de lidstaten de mening van de A-G opvolgen zou dit een positieve ontwikkeling zijn voor de coördinatie van nationale sociale zekerheids- en belastingstelsels. Echter roept dit besluit ook enkele vraagtekens op. Het kan in de praktijk namelijk als gevolg van deze uitspraak aantrekkelijk worden voor overheden om arbeidsvormen met weinig sociale zekerheid aan te moedigen. Zo zouden overheden financieel profiteren van dergelijke vormen van arbeid, aangezien ze de last van sociale voorzieningen met andere lidstaten kunnen delen. Dit zou een zorgelijke ontwikkeling kunnen zijn.

De casus betreft drie Nederlanders, alle drie met een mini-job over de grens in Duitsland, dan wel nu of in het verleden. Een mini-job houdt in dat men voor een beperkt aantal uren per maand en daarmee voor een beperkte hoogte in loon (€450) werkt. Op basis van het Belastingverdrag Nederland-Duitsland en Europese wetgeving geldt het werklandbeginsel. Hierdoor zijn de personen met een mini-job belastingplichtig in het land waar ze werken en daarmee ook verzekerd voor de sociale voorzieningen in datzelfde land, in casu is dat Duitsland. Echter door het beperkte aantal uren dat zij werkzaam zijn in Duitsland is daar bepaald dat ze geen recht hebben op sociale voorzieningen, zoals Altersrente (Duits ouderdomspensioen) en Kindergeld (Duitse kindertoeslag). De Sociale Verzekeringsbank (SVB) in Nederland is evengoed van mening dat in Nederland geen recht bestaat op (volledige) ouderdomsvoorziening of kinderbijslag aangezien de onderdanen werkzaam zijn in Duitsland en daar premieplichtig zijn voor de volksverzekeringen. Dit resulteert in een benarde situatie waarin de grensarbeiders geen recht hebben op sociale zekerheid in zowel Duitsland als Nederland.

Deze voor de werknemers ongunstige samenloop van nationale en Europese wet- en regelgeving in grensoverschrijdende situaties heeft geleid tot prejudiciële vragen aan het Europees Hof van Justitie na onduidelijkheid bij de nationale rechtbanken. Het Europees recht van vrij verkeer houdt in dat EU-burgers zonder restricties naar andere lid staten mogen reizen. Het Hof werd gevraagd of het Europees recht van vrij verkeer van personen als gevolg heeft dat werknemers in een nadelige situatie kunnen belanden. Meer specifiek wordt het Hof verzocht te beantwoorden of Europese wetgeving, die ervoor zorgt dat de werkstaat verantwoordelijk is voor de sociale voorzieningen en voorschrijft dat maar één nationaal stelsel mag gelden, de nationale wetgeving van de woonstaat ervan weerhoudt ook van toepassing te zijn. Hiermee zou Europese wetgeving ervoor zorgen dat, ten nadele van de werkers, nationale wetgeving niet van toepassing is. Vervolgens wil de verwijzende rechtbank weten of het voor de beantwoording van bovengenoemde vraag van belang is of de werknemers zich vrijwillig konden verzekeren of dat zij de mogelijkheid geboden kregen bij de SVB een verzoek te doen voor een art. 17 overeenkomst. Een dergelijke overeenkomst stelt vast dat een werknemer in Nederland verzekerd is ondanks werkzaamheden in een andere lidstaat. Verder is onduidelijk of het recht op pensioengeld wel of niet afhankelijk mag worden gesteld van voorwaarden inzake werkzaamheden in loondienst of van voorwaarden inzake verzekering.

A-G: reparatie ten gunste van de grensarbeider

De A-G oordeelt ten eerste dat het beginsel dat slechts de wetgeving van één lidstaat van toepassing is, vooral voor de niet-bevoegde lidstaat (die waarvan de wetgeving niet van toepassing is), niet zo strikt is. Het evenredigheidsbeginsel wordt gebruikt bij de afweging van het toepassen van een enkele wetgeving en de bescherming die aan een migrerende werknemer moet worden verleend. Door de situatie in casus missen de werknemers alle vorm van sociale zekerheid en worden ze behandeld op een manier die de grenzen van het evenredigheidsstelsel overschrijdt. De A-G is vervolgens van mening dat met betrekking tot de vrijwillige verzekering de Nederlandse overheid een vrijwillige premie had kunnen vragen om de betrokkene toe te laten tot hun sociaal zekerheidsstelsel of een artikel 17 overeenkomst had kunnen sluiten met Duitsland. De manier waarop Nederland de werknemers uitsluit van de sociale voorzieningen zou dan ook in strijd zijn met het vrije verkeer van werknemers. 

Tot slot concludeert de A-G dat iedere burger recht heeft op ouderdomsuitkering ook gedurende de periode dat er werkzaamheden werden verricht in een andere lidstaat, zolang diegene volgens de wetgeving van zijn woonplaats door nationale wetgeving als verzekerd wordt beschouwd. In conclusie stelt de A-G hiermee dat Europese wetgeving wordt overtreden wanneer migrerende werknemers geen AOW of kindergeld ontvangen in de woonstaat als gevolg van beperkte activiteiten in de werkstaat. 

Gevolgen zijn divers 

Het Europees Hof van Justitie moet nog oordelen over deze, samengevoegde, zaak. In veel gevallen wordt het oordeel van de A-G gevolgd. Het gevolg van dit oordeel lijkt in eerste instantie positief voor de grenswerker. Wanneer de ene lidstaat de sociale voorzieningen niet draagt, pakt de ander dit op. Daarmee wordt voorkomen dat een Europese inwoner zonder sociale voorzieningen komt te zitten.

Ongewenste risico’s mogen hierbij echter niet onderschat worden. Mr. dr. Alexander Hoogenboom, onderzoeker bij het Institute for Transnational and Euregional cross border cooperation and Mobility (ITEM) en gepromoveerd in Europees recht, heeft zo zijn bedenkingen bij deze uitspraak. Het advies voortgekomen uit deze casus past in een serie uitspraken waarbij het Hof van Justitie worstelt met het fenomeen van mini-jobs. Eerder besloot het Hof al dat iemand die kwalificeerde als EU-werknemer niettemin geen aanspraak kon maken op bepaalde in Duitsland geboden sociale voordelen. Hoogenboom geeft aan dat het beschermen van de integriteit van de sociaalrechtelijke positie van Duitse mini-jobs hiermee leidt tot onwenselijke afkalving van EU-basisbeginselen (inzake gelijke behandeling en coördinatie van sociale zekerheid), hetgeen ook nog een sterk genderelement bevat: vrouwen werken namelijk (nog steeds) vaker parttime dan mannen. 

Ondanks het nobele en begrijpelijke doel, worden in de praktijk lidstaten hiermee feitelijk financieel beloond om arbeidsvormen aan te moedigen die om te beginnen weinig sociale zekerheid meedragen, zoals de mini-job en de zzp’er, om de beperkte lasten vervolgens nog af te schuiven op andere lidstaten. Dit is een ontwikkeling in lijn met de almaar afnemende sociale voorzieningen van de arbeider.

Meer weten over Europese socialezekerheidswetgeving? Check de  ITEM Cross-border Portal.

Lees ook

Meer nieuws