Personenvennootschappen in vroegmodern Antwerpen (1621–1791)
Deze dissertatie behandelt personenvennootschappen in vroegmodern Antwerpen (1621–1791) vanuit een rechtshistorisch en sociaaleconomisch perspectief.
Daar waar het rechtshistorische deel zich richt op het samenspel tussen het Antwerpse gewoonterecht en de rechtsleer (law in books) enerzijds en de ondernemingspraktijken in de vorm van notariële en onderhandse vennootschapscontracten (law in practice) anderzijds, focust het sociaaleconomische deel zich op de functies die vennootschappen konden vervullen in een vroegmoderne samenleving. Het doel van de dissertatie is om meer inzicht te verkrijgen in welke mate de lokale rechtsregels de praktijk bepaalden en in welke mate ondernemers zich aan die regels hielden. Daarnaast betwist de dissertatie de vaak in de literatuur gehanteerde categorisering van vennootschappen in ideaaltypen, zoals de vennootschap onder firma en de commanditaire vennootschap. Tot slot onderzoekt de dissertatie de onderliggende redenen voor ondernemers voor het aangaan van een vennootschap. In dit verband vormt Antwerpen een interessante casus, omdat ondernemers gedwongen werden zich voortdurend aan te passen aan veranderende geopolitieke en sociaaleconomische ontwikkelingen in de zeventiende en achttiende eeuw.
Het belangrijkste rechtsprincipe dat de Antwerpse costumen, de Consuetudines impressae (1582) en de Consuetudines compilatae (1608), en juristen hanteerden ten behoeve van de oprichting van vennootschappen was dat ondernemers zich konden beroepen op contractvrijheid. Op basis van een analyse van een steekproef bestaande uit 221 notariële vennootschapscontracten en 20 onderhandse contracten blijkt dat vennoten dit recht inzetten om binnen maar ook deels buiten het bestaande wettelijk kader een vennootschapscontract te vormen. Uit een vergelijking tussen de notariële en onderhandse vennootschapscontracten komt eveneens naar voren dat een vennootschap vaak al geruime tijd bestond voordat een document door een notaris werd verleden. Deze vaststelling laat zien dat ondernemers in staat waren om zonder notariële bekrachtiging een vennootschapscontract te vormen en om het in de praktijk ten uitvoer te brengen. Verder maakt de analyse van de vennootschapscontracten duidelijk dat partners zich meer bekommerden om de interne relaties dan om externe aansprakelijkheid. Ze maakten niet enkel afspraken over de fundamentele aspecten van vennootschappen, zoals een winst- en verliesverdeling, maar ook over de sociaaleconomische aspecten ervan.
De dissertatie beargumenteert dat vennootschappen opgericht konden worden om rechtszekerheid voor de partners en familieleden te creëren, om de verspreiding van bepaalde kennis en vaardigheden te bevorderen of te verhinderen, en om conflicten te vermijden of op te lossen. Zodoende leverden vennootschappen een bijdrage aan de economische ontwikkeling en speelden ze een rol in het aanpakken van maatschappelijke problemen in vroegmodern Antwerpen.
- Patrick Naaktgeboren
Andere blogs:
Lees ook
-
Nederland staat de komende jaren voor grote ruimtelijke opgaven. Het woningtekort, de kwaliteit van de natuur, de transitie van de landbouw en de verduurzaming van de energievoorziening leggen allemaal een beslag op de ruimte. Tegelijkertijd is de ruimte in Nederland schaars. De combinatie van...
-
Op 22 februari is het de ‘Europese Dag van het Slachtoffer’. Op deze dag wordt door verschillende organisaties in binnen- en buitenland aandacht besteed aan slachtoffers van strafbare feiten. Victim Support Europe organiseert dan bijvoorbeeld een symposium in Brussel getiteld ‘Leave No Victim Behind...
-
De keuze om in een ander land aan de slag te gaan of er te gaan wonen, gaat vaak niet over een nacht ijs. Het vooraf inwinnen van informatie is daarbij onontbeerlijk. Daartoe kan onder meer worden teruggevallen op talrijke websites die nader inzicht geven in denkbare administratieve, fiscale en...