‘Nog belangrijker dan een goede wet, is een goede rechter’

door: in Rechtsgeleerdheid
lbm_johanna_hudig_blog_serie onderwijsruimtes Maastricht Law faculty

In het kader van de naamgeving van de FdR onderwijsruimtes vertellen we in een serie blogs over de achtergrond van de gekozen personen en arresten. Het zijn verhalen over inspirerende personen die iets hebben achtergelaten en een fundament hebben gebouwd. Op deze manier willen we de namen meer tot leven laten komen zodat we kunnen uitstralen dat ons gebouw een juridische faculteit huisvest. Niet iedereen kent immers alle ins en outs over deze personen en arresten. Wat maakt hen zo bijzonder? Verschillende collega’s zullen in de komende maanden vertellen over deze personen en arresten.
In deze eerste bijdrage: Johanna Hudig.

 

Johanna Hudig (1907-1996) wordt op 5 november 1947 als eerste vrouw in de Nederlandse geschiedenis geïnstalleerd als rechter. Zij wordt kinderrechter bij de rechtbank Rotterdam. Dat Hudig als rechter wordt geïnstalleerd lijkt - gelet op haar cv - een logische stap in haar carrière. Maar die stap werd voorafgegaan door jarenlange (af en toe hoogoplopende) discussies in onder andere de Tweede Kamer, over de vraag of een vrouw überhaupt geschikt zou kunnen zijn voor het rechterlijke ambt.

Hudig studeert rechtsgeleerdheid in Utrecht en krijgt na haar afstuderen in 1934 een (onbetaalde) baan aangeboden aan het Criminologisch Instituut dat dan net door W.P.J. Pompe is opgericht. Daar neemt ze deel aan een onderzoek naar de omvang van criminaliteit in Utrecht voor en na de Eerste Wereldoorlog, wat haar inspireert tot het doen van onderzoek naar vrouwen in de criminaliteit. Op dit eigen onderzoek promoveert Hudig in 1939 (cum laude aan de Universiteit van Utrecht). Zij werkt dan al als inspectrice bij de Rotterdamse kinderpolitie. Na de tweede wereldoorlog wil Hudig weg uit Nederland, haar vleugels uitslaan, zoals zij dat zelf later omschrijft. Met behulp van een beurs verdiept zij zich gedurende een jaar aan de Universiteit van Chicago in sociologie en jeugdrecht. Per telegram bereikt haar aldaar de uitnodiging van kinderrechter J. Overwater om te solliciteren op een vacature bij de rechtbank Rotterdam naar de functie van rechter. De (toen als vooruitstrevend aangeschreven) rechtbank biedt Hudig eerst een baan aan als griffier, maar dat lijkt haar niets dus dat aanbod slaat ze af. Vanaf 1957 is Hudig tevens voor één dag per week aangesteld als buitengewoon Hoogleraar kinderrecht en kinderbescherming aan de Universiteit van Utrecht.

Een principieel debat over de vraag dus, of een vrouw geschikt zou kunnen zijn voor het rechtelijke ambt leidt in 1921 tot het verzoek van de toenmalige Minister van Justitie Heemskerk (geen familie) aan de Hoge Raad om advies. De Hoge Raad ziet geen wettelijk beletsel in art. 10 Wet RO. Procureur-generaal T. J. Noyon concludeert echter dat de vrouw ongeschikt is voor het ambt, omdat het een wetenschappelijk vastgesteld feit is ‘(...) dat de vrouw in bepaalde tijdperken, die der zwangerschap en der menstruatie, dikwijls niet normaal is en zonder dat zij zelve zich daarvan bewust is (…) onderhevig kan zijn aan waanvoorstellingen (…).’ Bovendien meent Noyon dat in het algemeen, door vrouwen die zich aan de rechtspraktijk wijden, niet veel wordt gepresteerd. Daarnaast meent Noyon dat de krachten van de vrouw in de eerste plaats dienstbaar moeten zijn aan haar gezin. Noyon’s zienswijze wordt gedeeld door o.a. de President van de Hoge Raad. Ruim tien jaar later (in 1933) wordt daar nog eens aan toegevoegd door O.J.J. Cluysenaer, President van de Rechtbank Winschoten (later dat jaar wordt hij benoemd tot Raadsheer bij het Gerechtshof Leeuwarden) dat het onwenselijk is dat de vrouw zal toetreden tot het rechterlijke ambt, omdat ‘(…) de gemiddelde vrouw door het wezen van haar psyche, inzonderheid door haar grootere emotionaliteit, bij den gemiddelde man achter staat.’

De wettigheid van de benoeming van vrouwen in de rechterlijke macht wordt ook na de benoeming van Hudig nog betwist bij de Hoge Raad. In 1948 spreekt de Hoge Raad expliciet uit dat geen wettelijke bepaling de aanstelling van vrouwen tot leden van de rechterlijke macht belet, en in 1956 wordt de Wet RO gewijzigd om aan alle ‘misverstanden omtrent de benoembaarheid van de vrouw’ een einde te maken. Hudig wordt als kinderrechter geprezen en verwerft in binnen- en buitenland autoriteit op het gebied van jeugdrecht.

Volgens recente gegevens is momenteel 60% van alle rechters een vrouw.

Meer blogs op Law Blogs Maastricht
Labels: