Social dumping beter te bestrijden met vernieuwen detacheringsrichtlijn?
Social dumping is momenteel een heet hangijzer in zowel de nationale als de Europese politiek. Social dumping komt kort gezegd erop neer dat arbeidskrachten onder in de meeste gevallen erbarmelijke omstandigheden worden tewerkgesteld door middel van onder andere detachering in andere landen.
Ter bestrijding van dit fenomeen heeft EU-Commissaris Thyssen in het voorjaar van 2016 een voorstel gedaan om de huidige detacheringsrichtlijn 96/71/EG te wijzigen. Na toepassing van de zgn. gele kaart-procedure door met name Oost-Europese lidstaten heeft Thyssen de oorspronkelijke tekst gehandhaafd. Van belang is dat onder andere het vrij verkeer van diensten en het vrij verkeer van werknemers goed moeten worden bediend, maar met het noemen van die twee vrijheden wordt ook meteen de contradictie van die twee vrijheden duidelijk. Immers, een optimale toepassing van het vrij verkeer van diensten zal niet altijd goed uitpakken voor het vrij verkeer van werknemers of omgekeerd.
Een van de speerpunten van het voorstel is dat dezelfde arbeidsrechtelijke regels moeten gelden voor beloning voor hetzelfde werk op dezelfde plaats ongeacht of een lokale of een gedetacheerde werknemer het werk verricht. Een positief punt is dat de minimale voorwaarden die in de huidige detacheringsrichtlijn worden genoemd, in het voorstel aanzienlijk worden uitgebreid, alhoewel dat ook meteen nieuwe vragen oproept. Zo wordt in het voorstel een gelijke beloning voorgestaan, maar wat kan nu precies onder ‘beloning’ worden verstaan? Moet hier bijvoorbeeld ook aan loondoorbetalingen bij ziekte worden gedacht? Een belangrijk punt van het voorstel is dat het toepasselijke arbeidsrecht na 24 maanden werkzaam te zijn geweest in de werkstaat die van de werkstaat is. Alhoewel het niet duidelijk blijkt uit de ontwerprichtlijn lijkt het erop dat deze termijn van 24 maanden is ontleend aan de maximale termijn van detachering genoemd in de socialezekerheidsverordening nr. 883/2004. Maar de geluiden die zijn te horen na de introductie van het voorstel is dat die termijn van 24 maanden zou moeten worden teruggebracht naar zes maanden (zie bijv. een recente notitie van het CNV). Deze termijn lijkt weer te verwijzen naar de fiscale detacheringsregel van 183 dagen. Het is toe te juichen dat niet alleen naar het arbeidsrecht, maar ook naar het sociaalzekerheids- en belastingrecht wordt gekeken. En toegegeven, streven naar coördinatie tussen premie- en belastingplicht is een nobel streven, maar de vraag is of de gedetacheerde werknemer is geholpen met het terugbrengen van de termijn tot zes maanden. Zo is volgens art. 57 van de Verordening nr. 883/2004 een lidstaat niet verplicht ouderdomsuitkeringen toe te kennen indien de verzekerde tijdvakken niet een langere periode dan één jaar beslaan. Voor deze en bijvoorbeeld werkloosheidsuitkeringen geldt wel dat een lidstaat korte verzekeringstijdvakken die bij elkaar opgeteld meer dan een jaar betreffen, moet optellen. Zie verder Toelichting CVA. Naast deze problematiek is het bovendien voor de betrokken werknemer belastend om na zes maanden te switchen naar een ander stelsel van sociale zekerheid om vervolgens binnen afzienbare tijd weer uit dat andere stelstel te moeten gaan.
De vraag is of het nu het juiste moment is om de detacheringsrichtlijn aan te passen. Ik doel hier op de Handhavingsrichtlijn die in juni 2016 geïmplementeerd moest zijn. Nederland heeft dat gedaan (zie hier), zij het dat de meldingsplicht is opgeschort tot dat het digitale meldingssysteem in werking is getreden. Verwacht wordt dat dat in 2018 gerealiseerd zal zijn. Een aantal lidstaten heeft de implementatie echter nog niet voltooid. De Handhavingsrichtlijn geeft wat meer controlemogelijkheden ten aanzien van de huidige detacheringsrichtlijn. De vraag rijst waarom niet eerst wordt afgewacht welke effecten de implementatie van deze richtlijn, en inherent daaraan de controlemogelijkheden hebben. Bij social dumping draait het immers grotendeels om controle. In het geval dat nieuwe regels worden gemaakt, en deze niet goed worden gehandhaafd, heeft het fraaier maken van die regels niet veel zin. Hierbij komt dat de gemiddelde detachering in 2014 103 dagen was. Dit zou dan betekenen dat het noemen van de 24 maanden in veel gevallen niet het gewenste effect zal hebben, hetgeen overigens niet wil zeggen dat het 183-dagenvoorstel dan de sublieme oplossing biedt. Een mogelijk controlemechanisme zou ook kunnen zijn dat er net als in België gewerkt wordt met een vergunningstelsel voor uitzendbureaus.
Duidelijk is dat social dumping dient te worden aangepakt. De betrokken autoriteiten op het gebied van arbeids-, sociaalzekerheids- en belastingrecht moeten het fenomeen van social dumping gezamenlijk bestrijden. Een van de vragen die moet worden beantwoord is of de termijnen voor alle rechtsgebieden dezelfde moeten zijn. Hierbij moet het belang van betrokken werknemer worden betrokken!
Marjon Weerepas is Associate Professor in Tax Law and Member of Maastricht Centre for Taxation.
She is also connected with ITEM.