Tweede Kamer gaat over vervolgen van eigen leden, niet over opsporen van lek

door: in Rechtsgeleerdheid
Opsporen van lek

De Tweede Kamer stelt een speciale commissie in met bevoegdheden, ontleend aan de Wet op de parlementaire enquête, om te beoordelen of er strafvervolging zal gaan plaatsvinden van een of meer fractievoorzitters. Het onderzoek betreft leden van de Commissie voor de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten, in de wandeling meestal de Commissie Stiekem genoemd.

De instelling van zo’n commissie vloeit voort uit de betreffende wet en uit artikel 119 van de Grondwet. Maar als we wat preciezer kijken blijven er wel enkele vragen. Vragen en nog geen harde antwoorden, omdat het rapport van de Rijksrecherche en het Openbaar Ministerie over het mogelijk lekken van informatie uit de Commissie voor de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten, zoals dat aan de voorzitter van de Tweede Kamer is overlegd, niet openbaar is gemaakt. Maar het is wel mijn indruk dat in dat rapport de bewijsvoering dat en wie er heeft of hebben gelekt bepaald nog niet rond is en dat de door de Tweede Kamer ingestelde onderzoekscommissie dat maar verder moet uitzoeken.

Inderdaad mag dat en heeft de Tweede Kamer die wettelijke bevoegdheid. Maar wat zegt de Grondwet nu precies in artikel 119? Alleen de regering of de Tweede Kamer mag de vervolging van een minister of Kamerlid wegens een ambtsmisdrijf bevelen. Er staat vervolging en niet opsporing! De opsporing en het doen van onderzoek mogen dus zeer wel door de Rijksrecherche gebeuren.

Waarom heeft de Tweede Kamer niet de bal teruggespeeld aan de Rijksrecherche? Waarom heeft zij niet gevraagd om met alle expertise, die de Rijksrecherche heeft, en alle dwangmiddelen en bevoegdheden waarover deze instantie beschikt, het opsporingsonderzoek voort te zetten en daarover zo snel mogelijk te rapporteren?

Daarna zou de Tweede Kamer dan, met alle feiten in de hand, kunnen besluiten tot een vervolging of het afzien daarvan. Dat is al lastig genoeg.

Nu gaat de Tweede Kamer het zelf uitzoeken. Dat leidt ofwel tot de uitkomst dat er onvoldoende bewijs is voor een vervolging van specifieke personen, of tot een onderzoek naar collegae. Als er onvoldoende bewijs wordt gevonden zal de buitenwereld roepen dat de Tweede Kamer in gebreke is gebleven bij het onderzoek naar de eigen collegae. Ook zal een diepgaand onderzoek door de Kamer zelf de interne verhoudingen geen goed doen.

Riskant dus, terwijl het had kunnen worden overgelaten aan de Rijksrecherche. Die is onafhankelijk opgezet en valt niet onder de minister, maar onder het College van procureurs-generaal.

Zonder dat de Tweede Kamer zelf dat onderzoek had gedaan wordt het daarna toch al lastig genoeg. Namelijk om te beslissen over vervolging. Daarbij zal het bewijs een rol spelen of de opportuniteit, te weten als er wel gelekt is maar geen grote staatsgeheimen. Mijn gok is dat het niet tot een vervolging gaat komen: of wel er komt geen enkel hard bewijs wie er zou hebben gelekt (met het risico dat die conclusie de Kamer gaat aankleven), of wel de betrokkene treedt voor die tijd af, met vervolgens de vraag naar de opportuniteit van een vervolging als sanctie na en naast het aftreden.

Deze blog verscheen als opinie in het Financiële Dagblad van 17/11/2015

  • A.W. Heringa

    Author and editor of numerous books and articles on Dutch Constitutional law, the European Convention on Human Rights, the European Social Charter, comparative constitutional law, US constitutional law, Human Rights and legal education. Author of blogs on the Montesquieu Institute website.

    Meer artikelen van A.W. Heringa