Maastrichtse juristen strijden met succes tegen huwelijksdwang en huwelijkse gevangenschap

Voor de onderzoeksgroep van Susan Rutten, hoogleraar Islamitisch Familierecht in een Europese Context aan de Universiteit Maastricht (UM), kwam de afgelopen weken alles samen. Mede dankzij de aanbevelingen uit hun MARICAP-onderzoek, diende minister Dekker (Rechtsbescherming) onlangs een wetsvoorstel in om sneller een einde te kunnen maken aan huwelijkse gevangenschap. Een week later publiceerde het WODC een door dezelfde juristen opgestelde evaluatie van de Wet tegengaan huwelijksdwang, die deze maand precies vier jaar geleden in werking trad.

Evaluatie

Vier jaar geleden trad de Wet tegengaan huwelijksdwang (verder te noemen: de wet) in werking. Susan Rutten en haar onderzoeksteam onderzochten de afgelopen maanden in opdracht van het WODC hoe de wet in de praktijk werkt. Doel is om huwelijksdwang in Nederland verder te beteugelen en de erkenning van in het buitenland gesloten huwelijken te beperken tot huwelijken die overeenstemmen met het in Nederland algemeen geaccepteerde karakter van het huwelijk. In het Nederlandse huwelijksrecht is bijvoorbeeld de mogelijkheid afgeschaft om beneden de leeftijd van achttien jaar te trouwen, zijn strengere eisen gesteld aan huwelijken tussen verwanten in de derde en vierde graad, en zijn de voorzieningen uitgebreid om iets te ondernemen tegen gedwongen huwelijken, kindhuwelijken en polygame huwelijken. Verder regelt de wet dat buitenlandse huwelijken die onder dwang zijn aangegaan, buitenlandse kindhuwelijken en polygame huwelijken die een band met Nederland hebben, in Nederland niet meer kunnen worden erkend.

Uit het onderzoek komt naar voren dat de meeste professionals die met de wet werken bekend zijn met de normstelling, maar kennis missen op het gebied van de juridische instrumenten die deze wet biedt. De werking van de Wet tegengaan huwelijksdwang heeft zich dan ook het duidelijkst gemanifesteerd in het vreemdelingenbeleid ten aanzien van kindhuwelijken. Daar biedt de wet duidelijkheid en bescherming tegen een gedwongen samenleven met de partner. “Anderzijds is het wel belangrijk om te weten dat het nu vaker dan voorheen gebeurt dat kindbruiden alleen en onbeschermd achterblijven in het buitenland”, stelt Rutten. “Een jonge vluchtelinge krijgt tegenwoordig geen vergunning voor verblijf bij haar echtgenoot meer, omdat het huwelijk in Nederland niet wordt erkend. Een mogelijk gevolg daarvan is dat zij in het buitenland achterblijft zonder de bescherming van echtgenoot, ouders of andere familie die zich in Nederland bevinden. Hierbij kunnen ook elementaire mensenrechten, denk aan het recht op gezinsleven of de rechten van het kind, in geding zijn.”

Een ander probleem is dat huwelijksdwang moeilijk valt vast te stellen. De redenen daarvoor zijn divers, vertelt Rutten. “Mensen melden het niet altijd uit angst voor sociale gevolgen, maar ook een gebrek aan contact van ambtenaren met de huwelijkskandidaten als gevolg van digitalisering speelt hier een rol.” Huwelijksdwang lijkt dan ook in het gros van de gevallen aan de wettelijke regeling te ontsnappen. “Kortom, er zijn zeker nog verbeterpunten”, concludeert Rutten.

Wetswijziging

Om religieuze huwelijkse gevangenschap tegen te gaan is een wetswijziging nodig. Dat zei juriste Pauline Kruiniger een kleine twee jaar geleden bij de verschijning van het eindrapport van het zogenoemde MARICAP-onderzoek, getiteld ‘Niet langer geketend aan het huwelijk’. In deze studie onderzocht Kruiniger middelen en instrumenten in het Nederlands recht om situaties van religieuze huwelijkse gevangenschap te helpen voorkomen of zelfs te beëindigen. Naast aanpassing van de wet zou er ook veel meer aandacht moeten komen voor het vastleggen van afspraken over de religieuze echtscheiding in een overeenkomst die al bij het huwelijk zelf wordt getekend.

Minister Dekker past nu de wet aan om sneller een einde te kunnen maken aan huwelijkse gevangenschap, zo maakte hij onlangs bekend. De wet wordt duidelijker en het wordt voor de rechter straks makkelijker om in één procedure zowel de echtscheiding als de ontbinding van een religieus huwelijk te regelen. Dit blijkt uit een wetsvoorstel dat eind november bij de Tweede Kamer is ingediend.

Via een aparte onrechtmatige daad procedure kan de rechter een echtgenoot die dwarsligt, thans al een bevel geven om mee te werken aan de ontbinding van het religieuze huwelijk en dat als een nevenvoorziening regelen bij de echtscheiding. Maar de behandeling van het verzoek om een nevenvoorziening kan in het voorstel tegelijk met een echtscheidingsverzoek, en is straks, anders dan nu, niet meer afhankelijk van de vraag of dit kan leiden tot vertraging van de echtscheidingsprocedure. Zo komt er eerder een oplossing en kunnen echtgenoten verder met hun leven.

Daarom krijgt de rechter meer ruimte om in één procedure de zaken eenvoudiger af te wikkelen. Nu nog leidt vertraging in de echtscheidingsprocedure tot een tweede gang naar de rechter als de echtgenoot moet worden gedwongen om mee te werken aan ontbinding van het religieuze huwelijk, zo blijkt uit de praktijk. Voor het slachtoffer van huwelijkse gevangenschap is dat een extra drempel. Daarom krijgt de rechter meer ruimte om in één procedure de zaken eenvoudiger af te wikkelen. Overigens kan de rechter ook worden gevraagd een religieus huwelijk te ontbinden als er geen burgerlijk huwelijk is gesloten. Ook wordt in de wet vastgelegd dat partijen in een religieus huwelijk in beginsel verplicht zijn hun medewerking te verlenen aan de religieuze echtscheiding.

Lees ook