Waarom het ontnemen van crimineel vermogen zo problematisch is

Op maandag 9 januari 2017 promoveerde Edwin Kruisbergen aan de VU te Amsterdam op het proefschrift Combating Organized Crime; a study on undercover policing and the follow-the-money strategy. Met betrekking tot voordeelsontneming concludeerde Kruisbergen dat nog geen vijfde deel van het totaal bedrag dat het Openbaar Ministerie probeert te vorderen van veroordeelde personen uiteindelijk in de schatkist belandt. Daarmee bevestigde hij wat al in eerdere onderzoeksrapporten was vastgesteld, namelijk dat de opbrengsten van de ontnemingswetgeving ver achterblijven bij de verwachtingen.

Hoewel de ontnemingsresultaten de afgelopen jaren een stijgende lijn vertonen – vooral als gevolg van enkele schikkingen van grote omvang – laat de tenuitvoerlegging van de ‘Plukze’-wetgeving sinds de inwerkingtreding in 1993 voortdurend een gapende kloof zien tussen de geraamde inkomsten en gerealiseerde opbrengsten. Bovendien manifesteren zich al sinds jaar en dag dezelfde trends: een scheve verdeling wat de betreft de hoogte van de ontnemingsmaatregelen (veel relatief kleine en weinig grote zaken), een grote uitval gedurende de rechtsgang (de bedragen worden steeds verder naar beneden bijgesteld) en een grote kloof tussen het bedrag van de door de rechter opgelegde ontnemingsmaatregelen en de executie daarvan door het Centraal Justitieel Incasso Bureau (CJIB).

Waarom slagen we er niet in om meer zicht te krijgen op wederrechtelijk verkregen vermogen en – in het verlengde daarvan – om dat criminele geld uiteindelijk af te pakken? Terwijl de wetenschappelijke kennis over criminele netwerken, hun modi operandi en afschermingsmethoden de afgelopen decennia behoorlijk is toegenomen, vormen het wederrechtelijk verkregen voordeel en de bestedingen daarvan nog altijd een blinde vlek. De moeilijkheden op dit terrein hebben zeker niet alleen met een tekort aan juridische mogelijkheden te maken. Belangrijker is dat diverse rapporten er op hebben gewezen dat de opsporingsinstanties – de politie in het bijzonder – en het OM onvoldoende zijn geëquipeerd om financieel rechercheren tot een succes te maken. De casus ontnemingswetgeving laat wat dat betreft een interessante paradox zien. Hoewel binnen alle uitvoerende instanties een grote mate van instemming bestaat met de centrale gedachte achter de ontnemingswetgeving – “criminelen moet worden geraakt op hun meest gevoelige plek, de portemonnee” – blijkt, zodra het op uitvoering van die wetgeving aankomt, het algemeen belang onvoldoende te sporen met de eigen belangen. De deskundigheid, capaciteit en de wil om financieel rechercheren tot een succes te maken zijn in onvoldoende mate aanwezig binnen de opsporing en vervolging. Daarbij komt dat de tenuitvoerlegging van sancties onverkort geldt als het ‘stiefkindje’ van de strafrechtspleging. Slechts weinigen lijken geïnteresseerd te zijn in de vraag of door de rechter opgelegde straffen en (ontnemings)maatregelen eigenlijk wel (geheel) ten uitvoer worden gelegd. Meestal wordt stilzwijgend van een bevestigend antwoord op die vraag uitgegaan, maar het onderzoek van Kruisbergen bevestigt eens te meer dat die aanname op een ernstige misvatting berust.

Naast de bovenstaande organisatorische problemen binnen politie en justitie wordt het ontnemen van wederrechtelijk verkregen voordeel bemoeilijkt door het anticiperingsvermogen van criminelen en hun adviseurs, de talrijke 'schuilplaatsen' waarover zij wereldwijd beschikken, alsmede de ongekende mogelijkheden die het informatietijdperk hen te bieden heeft. De revolutionaire ontwikkelingen die zich gedurende de afgelopen decennia met betrekking tot ICT hebben voorgedaan hebben het ‑ legale èn illegale ‑ handelsverkeer wezenlijk beïnvloed. Bovendien droogt menige geldstroom op in voor financiële opsporing ontoegankelijke oorden, zoals Panama en de offshore centres in het Caraïbisch gebied. Ook is het moeilijk om greep te krijgen op de volstrekt op informele basis opererende 'ondergrondse banken'.

Kortom, het vraagstuk van het ontnemen van wederrechtelijk verkregen voordeel leent zich onverkort voor ronkende politieke beschouwingen, maar alle goede voornemens ten spijt om “criminelen financieel uit te kleden” blijkt de praktijk aanzienlijk weerbarstiger dan de theorie.