Toch geen verbod op Salafisme

door: in Rechtsgeleerdheid
Salafisme_law blog

Het kabinet wil het salafisme niet verbieden. Hoewel in december van vorig jaar nog werd aangegeven dat een onderzoek zou worden ingesteld naar de mogelijkheden hiertoe, heeft de Kamer afgelopen week haar antwoord gekregen; er wordt op dezelfde weg verder gegaan. In mijn eerdere stuk   heb ik al aangegeven dat, mocht het kabinet – en in navolging daarvan het OM – alsnog besluiten het salafisme te willen verbieden, ze hier een hele kluif aan zal hebben. Het is dan ook de vraag of de brief die ministers Asscher en Van der Steur naar de Kamer stuurden daadwerkelijk was gestoeld op de gedachte dat het reeds beschikbare instrumentarium afdoende was, of dat beide bewindslieden alsnog hebben ingezien dat de weg naar de verbodenverklaring een weg vol voetangels en klemmen is.

Kerkgenootschappen

Onlangs heb ik al kort uit de doeken gedaan aan welke eisen moet worden voldaan wil een verbodenverklaring en ontbinding op basis van art. 2:20 BW worden uitgesproken. Ik heb destijds ook aangegeven waar de moeilijkheden zaten en aangetoond dat het vrij eenvoudig is om een verbodenverklaring te ontlopen. In zijn weblog  voor Elsevier geeft prof. Afshin Ellian aan dat het zelfs onmogelijk is om het Salafisme via de weg van art. 2:20 BW een halt toe te roepen, nu het gaat om een kerkgenootschap en art. 2:20 BW hierop niet van toepassing is.[1]

Naar mijn mening zal het zo`n vaart niet lopen. Art. 2:2 lid 2 BW geeft aan dat slechts art. 2:5 BW en niet de overige bepalingen van de eerste titel van Boek 2 van toepassing zijn. Dit brengt met zich dat kerkgenootschappen goeddeels worden geregeerd door hun statuten. In deze statuten zullen inderdaad niet snel termen als haat zaaien, of het omverwerpen van de staat zijn opgenomen, desalniettemin heeft de jurisprudentie op basis van art. 2:20 BW laten zien dat de rechter verder kijkt dan de statuten en het doel van de rechtspersoon lang zijn. Als voorbeeld kunnen de statuten van de NVP/CP’86 dienen. Hoewel de statuten niet direct alarmbellen lieten rinkelen, deden de uitlatingen van bestuurders en het partijprogramma dit wel. De rechtbank keek dan ook verder dan de enkele notariële akte en had niet veel woorden nodig om tot een verbodenverklaring te komen.[2] De Officier van Justitie wist het treffende te formuleren: ‘indien een politieke partij (lees: kerkgenootschap [E.D]) activiteiten verricht, die ,maatschappelijk gezien, ontwrichtend werken en waardoor rechten van anderen disproportioneel worden geschonden, terwijl daarbij de status van politieke partij (idem [E.D]) in feite als dekmantel fungeert, heeft deze politieke partij (idem [E.D]) geen bestaansrecht meer.’[3]

Dat het salafisme geen politieke partij is, ben ik mij bewust. Wat de aangehaalde passage en de overige jurisprudentie inzake art. 2:20 BW echter wel laat zien is de rechterlijke bereidheid om te kijken naar wat er daadwerkelijk gebeurt. De rechter kijkt dus met andere woorden door de statuten en het doel van de rechtspersoon heen. Hiervoor is het van geen belang of er sprake is van een ‘gewone verenig’, van een politieke partij of, zo verwacht ik, van een kerkgenootschap.

Brief

In hun brief aan de Kamer   geven ministers Asscher en Van der Steur aan dat het huidige instrumentarium volstaat om op te treden tegen het salafisme. Hierbij moet worden gedacht aan bevoegdheden in de sfeer van de openbare orde, het weigeren van visums, het afbouwen van subsidies, het aangaan van de dialoog, veroordelingen op basis van het strafrecht en natuurlijk art. 2:20 BW. Voor het kabinet hoop ik dat het meer pijlen op zijn boog heeft dan hetgeen genoemd in brief aan de Kamer. De verbodenverklaring van art. 2:20 BW mag dan waarschijnlijk ook voor kerkgenootschappen mogelijk zijn, het is en blijft een weg vol voetangels en klemmen.

[1] Afshin Ellian, Ontneem salafisten hun privilege, in belang van gewone moslim, http://www.elsevier.nl/Nederland/blogs/2016/2/Schrap-privilege-dat-vervolging-salafistische-moskeeen-belemmert-2765987W/

[2] Rb. Amsterdam 18 november 1998, LJN AD2961

[3] Rb. Amsterdam 18 november 1998, LJN AD2961, r.o. 2