10 okt
16:30

Afscheidscollege van professor Philip E.V.A. Van Kerrebroeck

Googleraar Urologie in de Faculty of Health, Medicine and Life Sciences

Titel van rede: ",maar toch..."

Ick sluit van daegh een ring van zesmael ellef jaeren,
En zie myn hooft besneeuwt, en tel myn gryze haeren,
Oock zonder glazen oogh, in deze schildery,
En noch ontvonckt myn hart in lust tot poëzy;
Terwyl ick Lucifer zyn treurrol leer' volspelen,
En met den blixem sla, op hemelsche tooneelen,
Ten schrick en spiegel van de Staetzucht, en de Nyt.
Wat is myn ouderdom? Een roock, een damp, geen tyt.

Mevrouw de Rector Magnificus,

Excellenties,

leden van het College van Bestuur, leden van het Bestuur van de Faculteit Health, Medicine and Life Sciences en
leden van de Raad van Bestuur van het Maastricht UMC+,

Hooggeachte, zeer geachte en geachte collegae,

Dames en heren studenten,

Familie en vrienden,

Dames en heren,

de woorden van dit gedicht ‘Op myne schildery’,
geschreven door Joost van den Vondel, uitgesproken naar aanleiding van zijn door Govaert Flinck geschilderd portret en inmiddels 366 jaar oud, zijn vanaf vandaag ook op mijn professioneel leven van toepassing,

maar toch…

hoop ik dat het tweede deel van de laatste zin nog niet te snel voor mij realiteit zal worden.

Op 1 september 1996 werd ik aan de toenmalige Universiteit Limburg benoemd tot bijzonder hoogleraar in de Neuro-Urologie, de eerste specifieke leerstoel op dit gebied in Nederland en zelfs in Europa. Op 1 oktober 1996 startte ik mijn klinische werkzaamheden en op 31 oktober 1997 hield ik op 100 meter hier vandaan mijn inaugurele rede getiteld:

Nog maar net..., maar toch...

Een jaar later ontving ik onder turbulente omstandigheden, de upgrading naar het gewoon ordinariaat Urologie en werd aangesteld als hoofd van de Afdeling Urologie van wat toen nog het Academisch Ziekenhuis Maastricht of kortweg 'het azM' heette. Gedurende 15 jaar was ik eindverantwoordelijke voor de afdeling Urologie en opleider. Tot op heden heb ik het ambt van hoogleraar Urologie aan de Universiteit Maastricht met volle overgave vervuld. Ik leg het nu vandaag met deze rede neer en hoop het emeritaat te mogen ontvangen.

Na 23 jaar en 9 dagen werkzaam leven in Maastricht, kan ik nu terugblikken, niet met een nostalgisch sentiment naar het verleden of zoals Marcel Proust 'A la recherche du temps perdu' (Op zoek naar de verloren tijd), maar om toe te laten voor mezelf, en hopelijk ook voor u, op basis van het verleden een blik te werpen op de toekomst van de Urologie in haar verschillende facetten. Ik hoop dat wat ik ga zeggen niet overkomt als een “J’accuse’ (Ik klaag aan) naar analogie met de apologie van Emile Zola naar aanleiding van de Dreyfuss affaire,

……maar toch!

De jaren in Maastricht waren professioneel en persoonlijk niet gemakkelijk! De toenmalige decaan professor Arie Nieuwenhuyse-Kruseman had me voorspeld dat mijn taak 'schaatsen op hoogpolig tapijt zou zijn'. Hij had gelijk!

Het was geen eenvoudige tocht, geen rustige wandeling, maar een avontuur door woelige waters, een struggle for life, soms zelfs een gevecht om waarden gerespecteerd te weten en idealen vervuld te zien. Regelmatig heb ik het aforisme van Dag Hammarskjold, voormalig secretaris generaal van de Verenigde Naties herlezen en zijn advies was in moeilijke tijden een waardevolle steun. Hij schrijft in zijn indrukwekkend postuum gepubliceerd dagboek ‘Merkstenen’:

“Ontken nooit, voor je rust en innerlijke kalmte, je eigen ervaring en overtuigingen”

Mijn eindoordeel over mijn Maastrichtse jaren is niet onverdeeld positief,

maar toch .......

was het een boeiend deel van mijn loopbaan, weliswaar soms eerder een renbaan en af en toe zelfs een rollercoaster.

Ik wil dan ook vanaf deze plek als eersten diegenen bedanken die van dichtbij de goede en minder goede momenten van mijn carrière en persoonlijk leven meegemaakt hebben, ja soms zelfs ondergaan hebben, zij die steun en soms ook toeverlaat geweest zijn: mijn familie en vrienden, ik noem geen namen, zij zijn te talrijk. Ieder van jullie heeft een belangrijke rol gespeeld in mijn professionele en af en toe ook in mijn minder professionele leven.

Van harte bedankt!

Maar genoeg egotripperij. Back to business, but not as usual!

Ik zal voor u reflecteren over de vier aspecten van het ambt van hoogleraar in de Urologie namelijk de patiëntenzorg, het onderwijs, het onderzoek en tenslotte wat algemeen aangeduid wordt als management. Ik zal kritisch zijn. U bent gewaarschuwd. Het is echter niet mijn bedoeling om persoonlijk te worden. Mijn kritiek richt zich in de eerste plaats naar de structuren. Deze worden echter gedragen door individuele mensen. Ik viseer deze niet, maar eenieder die zich aangesproken zou voelen, staat het vrij de boodschap mee te nemen en er vanaf morgen eventueel iets mee te doen. Het zij mij vergeven indien ik toch iemand zou kwetsen. Ik beloof vanavond het gedicht Avondliedeke III uit 1921 van de Vlaamse dichteres Alice Nahon te lezen. Dit gedicht luidt als volgt:

‘t Is goed in ‘t eigen hert te kijken
Nog even voor het slapen gaan,
Of ik van dageraad tot avondtyt
Geen enkel hert heb zeer gedaan,
Of ik geen ogen heb doen schreien,
Geen weemoed op een wezen lei.
Of ik aan liefdeloze mensen Een woordeke van liefde zei.
En vind ik in het huis mijns herten Dat ik één droefenis genas, Dat ik mijn armen heb gewonden Rondom één hoofd, dat eenzaam was...
Dan voel ik, op mijn jonge lippen
Die goedheid lijk een avond-zoen...
’T is goed in ’t eigen hert te kijken
En zo z’n ogen toe te doen

Het eerste aspect van het hoogleraarschap in een klinisch specialisme betreft de patiëntenzorg.

Mijn carrière in Maastricht startte als gevolg van de vraag van Professor Janknegt, de eerste hoogleraar Urologie aan deze Universiteit. Hij vroeg mij om mijn comfortabele positie in het Academisch Ziekenhuis St. Radboud te Nijmegen te verlaten en naar Maastricht te komen om hier de patiëntenzorg en het onderzoek op het gebied van de Neuro-urologie op te zetten, uit te bouwen en te integreren in de meest geëigende facultaire onderzoeksstructuur, toen nog het Instituut 'Hersenen en Gedrag'. Snel bleek dat in die tijd onderzoek naar de aansturing van de urineblaas voor de meeste neurowetenschappers heel ver van hun bed of in dit geval van de hersenen af was. Daarover meer wanneer ik het over het onderzoek zal hebben.

Ook op klinisch gebied was het ontwikkelen van een expertise centrum voor Neuro-Urologische problematiek geen eenvoudige klus. Het revalidatiecentrum te Hoensbroek was historisch het exclusieve domein van de collega's uit Heerlen en was een niet te passeren Rubicon. Met de hulp en de steun van professor Jan Carpay, de toenmalige voorzitter van de Raad van Bestuur van het azM en het enthousiasme van professor Cor Baeten, colorectaal chirurg en Bary Berghmans, fysiotherapeut, was het echter mogelijk om als één van de eersten in Nederland een multidisciplinair bekkenbodemcentrum op te zetten, dat structureel ingebed was in de bestaande ziekenhuisstructuren. Spoedig werd duidelijk dat kwaliteit hierbij de voorrang moest hebben op kwantiteit, aangezien de beschikbare infrastructuur zware capaciteits- en budgetbeperkingen oplegde.

Maar toch…

bleek snel dat specifieke, soms zelf unieke expertise, bijna vanzelf patiënten met complexe problemen uit heel Nederland en zelfs uit het buitenland de weg liet vinden naar Maastricht. De focus op het toepassen van allerlei vormen van elektrische stimulatie, mede dankzij de hulp van het bedrijf Medtronic en de toenmalige manager de heer Rob ten Hoedt, zorgde er dan ook voor dat dit pionierswerk internationaal erkend werd en dat Maastricht nu tot de top van de wereld behoort op het gebied van de neuromodulatie voor blaas- en ontlastingsproblemen. In die beginjaren bleek het dan ook mogelijk, mede door het aantrekken van dr. Oosterhof, een ervaren uroloog uit Nijmegen, om een echte academische topreferente afdeling Urologie in de volle breedte uit te bouwen, die beantwoordde aan de toen heersende kwaliteitscriteria.

Teleurstellend was dat de toenmalige financiële structuur van het Nederlandse zorgstelsel geen gezonde ondernemingszin toeliet, om zo lucratieve extra klinische productie toe te laten, waarvan de winst in onderzoek zou kunnen geïnvesteerd worden. Later toen in Nederland zelfstandige behandelcentra mogelijk werden, ook voor urologische problemen bij mannen en vrouwen, en in samenwerking met academische centra, bleek monodisciplinaire kortzichtigheid door ons geïnitieerde initiatieven hier in Maastricht in die richting te fnuiken, daar waar andere academische centra een vruchtbare samenwerking konden opzetten, die tot nu toe succesvol is.

De multidisciplinaire samenwerking die momenteel zo gepropageerd wordt voor de functiestoornissen in het kleine bekken, heeft echter grote beperkingen en is zeker niet kosten-efficiënt. Ik pleit er dan ook voor om bij de behandeling van problemen in het kleine bekken eerder te streven naar een pluridisciplinaire samenwerking waarbij medische specialisten, in goed overleg met elkaar, de functionele pathologie in het kleine bekken in zijn totaliteit beheersen, zowel diagnostisch als therapeutisch. Deze holistische visie zal tot een betere en tevens een meer kosteneffectieve aanpak leiden. Geen operatieve hoogmis meer met drie heren of dames waarbij een uroloog, een gynaecoloog en een colorectaal chirurg samen hun ding doen, maar wel de pluridisciplinaire specialist, man of vrouw, die de totale problematiek aanpakt en de globale operatieve technieken beheerst.

Maar toch…

hebben we ondanks alle beperkingen en remmingen met veel enthousiasme goede dingen kunnen doen voor de talrijke patiënten voor wie Maastricht een 'last resort' functie had.

Ik wil dan ook vanaf deze plaats de patiënten bedanken die hun vertrouwen in ons gesteld hebben.

Geachte patiënten, de toenemende administratieve en ook financiële druk maakt het steeds moeizamer om voor u de optimale zorg, op het juiste moment en onder adequate omstandigheden te leveren. Blijf waakzaam en kom op voor uw gezondheid.

Maar toch….

blijft het een uniek voorrecht om mensen met belangrijke soms levensbedreigende problemen te kunnen helpen. Geachte patiënten die onder mijn handen gepasseerd zijn, het ga u goed. Ik weet me verzekerd van een kwalitatief goede opvolging door de staf van de afdeling Urologie van wat inmiddels het Maastricht Universitair Medisch Centrum Plus heet. Het is goed te weten dat de collegae Gommert van Koeveringe, Daisy Vrijens en Martijn Smits de functionele en Neuro-Urologie enthousiast verder zullen borgen, samen met de overige stafleden van de afdeling Urologie van het MUMC+. Zij zullen zo nodig zorgen voor uw verdere follow-up.

Dit moment en deze plek laat mij ook toe allen te bedanken die gedurende mijn 23 Maastrichtse jaren de patiëntenzorg mogelijk hebben gemaakt: collegae artsen binnen en buiten de afdeling Urologie, verplegend en ondersteunend personeel van de polikliniek, de functieafdeling, het operatiecomplex, het dagcentrum en zeker ook de klinische afdelingen. Jullie werk en inzet krijgt nog steeds te weinig waardering, zowel persoonlijk als financieel. Hopelijk komt weldra het inzicht dat zij die in contact komen met de patiënten, weliswaar de minderheid zijn in het personeelsbestand van een universitair medisch centrum,

maar toch…

het allerbelangrijkste onderdeel zijn. Ook de leden van het administratief personeel hebben al die jaren een loyale, trouwe, steeds dienstige en belangrijke rol gespeeld in het reilen en zeilen van de afdeling Urologie. Onze dank is groot.

Gedurende 15 jaar heb ik het voorrecht gehad hoofd van de afdeling Urologie te mogen zijn. Inmiddels 7 jaar geleden heb ik beslist de fakkel over te dragen en opnieuw als gewoon uroloog te gaan werken binnen dezelfde afdeling. Deze beslissing werd niet algemeen met enthousiasme begroet en dit is een eufemisme,

maar toch…

ben ik blij dat ik me de laatste jaren van mijn professionele leven als clinicus opnieuw ten volle heb kunnen wijden aan de echte patiëntenzorg. De vraag kan overigens gesteld worden of het hoofdschap van een afdeling van benoeming tot pensionering, zeker nu de pensioenleeftijd verhoogd is, nog van deze tijd is.

Maar toch….

doet het deugd om vast te stellen dat ondanks alle beperkingen, de verwachtingen zoals eertijds geformuleerd door de structuurcommissie Neuro-urologie inmiddels volledig ingevuld zijn en dat de
afdeling Urologie als centrum voor functiestoornissen van de lage urinewegen, meer in het bijzonder voor neuro-urologische problemen, inderdaad misschien nog maar net,

maar toch…

stevig op de kaart staat.

Dat het recent gebleken is dat het niet meer mogelijk is om in Maastricht een volwaardige afdeling Urologie te garanderen, die het vakgebied ten volle kan uitoefenen, is een spijtige vaststelling. Dit heeft zeker ook te maken met de specifieke geografische situatie, zelfs isolatie, die Maastricht, wellicht te klein maakt voor grote dromen. Ik parafraseer hier professor Debruyne, emeritus hoogleraar Urologie te Nijmegen en één van mijn opleiders, die zijn inaugurale rede de titel gaf ‘Te klein voor grote dromen?’ met een vraagteken. Wellicht is Maastricht dan toch ‘Te klein voor grote dromen!’, met een uitroepteken, zeker als zelfstandige urologische vakgroep en capaciteitsgroep. De toekomst van de afdeling Urologie van het MUMC+ ligt mijns inziens dan ook in een verregaande samenwerking met een andere universitaire afdeling, waarbij de afdeling Urologie van het Radboud UMC het meest voor de hand ligt. Eendracht maakt macht! Excuseer mij dit Belgische patriottische devies.

Maar toch…

ben ik er van overtuigd dat de overleving van een academische afdeling Urologie in Maastricht slechts mogelijk zal zijn door een structurele en evenwichtige samenwerking zonder taboes noch prerogatieven.

De kleinschaligheid van de afdeling Urologie van het MUMC+ biedt unieke kansen te focussen op specifieke expertise, gedragen door degelijke individuele specialisten. Raad van Bestuur van het MUMC+: deze specialisten zijn er, alsjeblief koester ze!

Een tweede aspect van mijn opdracht was de opleiding. De taak van opleider heb ik 15 jaar gecombineerd met het hoofdschap van de afdeling. De laatste 7 jaren lag het accent vooral op de opleiding van medische studenten. Jonge mensen opleiden en hen de kneepjes van het vak bij te brengen is een van de meest genoegzame aspecten van het hoogleraarschap.

Maar toch…

is er de voorbije 23 jaar met name op het gebied van de opleiding tot specialist ontzettend veel veranderd. Mijn gevoel werd goed verwoord in het ‘In memoriam’ van de in 2014 te vroeg overleden opleider chirurg van het Amsterdamse OLVG ziekenhuis Nico Oud. Een medewerker schreef bij zijn overlijden:

“… de opleiding veranderde gaandeweg van een meester/gezel structuur met weinig administratie naar een bureaucratische, competentiegerichte structuur, hetgeen Nico minder goed lag........”

Ik deel hetzelfde gevoel en het moet m.i. nog bewezen worden of het nieuwe opleiden uiteindelijk betere specialisten oplevert. De dictatuur van de evidentie heeft de creativiteit van de empirie te veel verdreven en ieder geval heeft het nieuwe opleiden de administratieve last enorm verzwaard. De opleiding is veel minder persoonlijk geworden en het afvinken van verworden competenties lijkt soms de essentie te zijn en belangrijker dan de eeuwenoude en beproefde en geliefde meester-gezel aspecten. De doorgedreven subspecialisatie binnen het vakgebied van de Urologie vraagt volgens mij overigens om een drastische herziening van het opleidingscurriculum tot uroloog. De algemene uroloog, die met een holistische visie absoluut noodzakelijk is en blijft, moet omkaderd worden door superspecialisten die als pluridisciplinaire urologen specifieke deelaspecten verzorgen zowel op medisch als op chirurgisch gebied.

Maar toch…

blijft het individuele contact met enthousiaste en gemotiveerde maar ook kritische specialisten in spe, een dagelijkse uitdagende, maar zeer waardevolle en
aangename taak. Wat meer aandacht voor aspecten van interpersoonlijke kennisoverdracht zou, in een situatie waarbij nog steeds voor 60% van ons medisch handelen geen evidentie bestaat, op zijn plaats zijn, zeker bij de opleiding, ondanks de absolute drang naar ‘evidence based medicine’.

En dan het wetenschappelijk onderzoek.

Zoals ik eerder aangaf was het mijn oorspronkelijke eerste opdracht na mijn komst naar Maastricht om het fundamentele onderzoek naar de fysiologie en pathofysiologie van de blaas en bij uitbreiding de mechanismen van de blaas-hersenen-as op te zetten. De strikt georganiseerde, strak verdeelde en beperkte financiering van de onderzoeksinstituten maakte het niet gemakkelijk om een plaats te veroveren binnen het Instituut Hersenen & Gedrag van de toen nog Faculteit Geneeskunde. Aangezien iedere nieuwe participant een deel van de financiering van de andere afdelingen zou afsnoepen, werden we de eerste jaren alleen gedoogd. Het is echter de 'Maastrichtse Alzheimer muis' die ons gered heeft. Toen bij een rapportage van een van de neurowetenschappers over zijn project bleek dat Alzheimer muizen een verstoord plaspatroon vertoonden, was dat het formele toegangsbewijs tot het Instituut en de onderzoeksfaciliteiten. De onderzoeksformatie bleef wel jarenlang beperkt tot 0.0,

maar toch…

kregen we dankzij de steun van de toenmalige decanen, de professoren Kootstra en Hillen, toegang tot de laboratoriumfaciliteiten. Het is echter pas toen professor Steinbusch directeur werd van het inmiddels tot School for Mental Health and Neuroscience omgedoopte instituut dat met name het fundamentele onderzoek gefaciliteerd werd. Weliswaar is het nooit gelukt om structurele methodologische, noch statistische ondersteuning te krijgen,

maar toch…

leverden onze onderzoekslijnen mede door het boomende klinisch wetenschappelijk onderzoek tot op heden 22 promoties op en in totaal meer dan 450 publicaties in gerenommeerde peer reviewed tijdschriften.

De begeleiding van onderzoekers en hun ontwikkeling te volgen is iets wat ik zeker zal missen. Dames en heren doctores waarvan ik promotor was, bedankt voor uw inzet en de ontzettend prettige samenwerking. Het was een groot genoegen u te mogen begeleiden naar de hoogste wetenschappelijke titel.

Maar toch…

was en is het teleurstellend om vast te stellen dat het binnen de Nederlandse Urologie niet mogelijk gebleken is tot op heden om met andere centra, universitair en niet-universitair, structureel samen te werken op het gebied van het wetenschappelijk onderzoek binnen de Urologie. Als voorzitter van het Convent van Hoogleraren Urologie heb ik veel moeite gedaan om deze samenwerking op te zetten. Mijn droom was om overkoepelende projecten te starten en in mijn naïef enthousiasme had ik zelfs de naam URINE bedacht. Deze stond voor Urological Research In the Netherlands. Mijn opvolger als voorzitter van het Convent professor Chris Bangma uit Rotterdam, heeft daarna ook veel moeite gedaan en is nog steeds hard bezig die samenwerking op gang te krijgen. Chris, ik hoop dat het je uiteindelijk lukt. Want dan komt toch opnieuw de Belg in mij naar boven en citeer ik nogmaals het nationale devies van België:

Eendracht maakt macht.

Wellicht zal voor jou in deze fase en gezien de langzame vooruitgang het Nederlandse devies

“Je maintiendrai”,

eerder van toepassing zijn.

En dan de vierde poot van de hoogleraarsstoel, zeker in combinatie met het hoofdschap van een klinische afdeling: management.

Dit onderdeel heb ik zelf eerder als een noodzakelijke vereiste gezien die, in de huidige ziekenhuisorganisatie, nu eenmaal onontbeerlijk is om de andere ontwikkelingen mogelijk te maken, maar niet het meest aantrekkelijk element. Ik kan me dan ook scharen achter de uitspraak van de Nederlandse dichter-schrijver Benno Bernard:

“Wee het volk dat zich door managers laat leiden. Managers verkwanselen iedere vorm van beschaving die geen geld opbrengt.”

Zijn managers dan per definitie ook een noodzakelijk kwaad? Neen. Absoluut niet. Ook in ons ziekenhuis zijn er goede managers die zich ten diensten stellen van het primaire proces en management niet vooral zien als een vorm van georganiseerde zelfverheerlijking. Zo heb ik jarenlang prima samengewerkt met mevrouw Inge ter Laak. Zij is voor mij het type voorbeeld van de dienende manager die het mogelijk maakt om echt goede en waardevolle activiteiten te faciliteren. Inge bedankt voor je steun en hulp.

Ook op niveau van het hogere management heerste soms een contraproductieve attitude en dat heeft enkele dramatische consequenties gehad. De uitspraak van Thomas More, nu meer dan 500 jaar oud, blijft nog steeds toepasselijk. Ik citeer:

“Waar men alles enkel aan zijn geldwaarde afmeet, daar bestaat geen gerechtigheid en geen sociale welvaart.”

Ik heb in de loop van de jaren verschillende door het management geïnitieerde programma's meegemaakt met ronkende namen, zoals azM Move, Lean en Six Sigma trajecten met Yellow belt uitreikingen, Efteling cursussen en dies meer. Enige argwaan voor Engelse termen is mij niet vreemd en het uiteindelijke nut van deze dure initiatieven ontgaat mij nog steeds en met mij velen in de organisatie. Een grotere dosis gezond boerenverstand implementeren zou mijns insziens veel efficiënter en zeker goedkoper zijn. Bovendien is een ziekenhuis geen Toyota fabriek en zijn patiënten veel meer dan cliënten.

Maar toch…

heb ik in de loop van mijn jaren in Maastricht het genoegen gehad enkele visionaire managers mee te maken, die de afdeling Urologie en de medewerkers een warm hart toedroegen en die vanuit een intrinsieke motivatie daadwerkelijke steun hebben verleend. Ik wil hier in het bijzonder de heren Brans Brabant en Kuijer vermelden. Zij hebben mij bovendien op momenten dat mijn positie als hoofd van de afdeling werd belaagd ook persoonlijk en op een warme manier gesteund. Beste Lou, beste Servé, van harte bedankt en met de middeleeuwse dichteres en mystica Hadewijch zeg ik jullie als afscheidswens:

Vaert wel ende levet scone!

Ik gaf aan het begin van mijn rede aan dat mijn loopbaan in Maastricht soms eerder een rollercoaster geweest is. Inderdaad een strijd, weliswaar alleen met woorden,

maar toch...

een strijd om waarden en principes gerespecteerd te weten en mij toe te laten met mijn geweten in het reine te blijven.

Maar toch…

wanneer ik terugblik op de voorbije 23 Maastrichtse jaren, en parafraserend op het aforisme van Shakespeare,

Het verleden is slechts een proloog

zeg ik volmondig: dank voor dit leven.

Om niet melancholisch te worden ga ik niet verder met mijn eigen woorden, maar laat ik u een prachtig lied horen “Gracias a la vida”, geschreven en gecomponeerd door de Chileense dichteres en militante Violetta Parra, hier gezongen door de fantastische Argentijnse zangeres Mercedes Sosa:

Gracias a la vida, que me ha dado tanto,
Dank aan het leven dat me zoveel heeft gegeven,
Me dio dos luceros, que cuando los abro,
Het gaf me twee ogen, die, als ik ze open,
perfecto distingo lo negro del blanco
perfect het zwart van het wit onderscheiden
y en el alto cielo su fondo estrellado
en in de hoge hemel, de met sterren bezaaide diepte
y en las multitudes, el hombre que yo amo.
en in de menigte de man van wie ik houd.

Gracias a la vida, que me ha dado tanto,
Dank aan het leven dat me zoveel heeft gegeven,
me ha dado el oído que en todo su ancho
het heeft me gehoor gegeven dat in zijn volle bereik,
graba noche y día grillos y canarios,
de nacht en de dag, krekels en kanaries,
martillos, turbinas, ladridos, chubascos
hamers, turbines, geblaf en regenbuien opvangt
y la voz tan tierna de mi bien amado.
en de zo tedere stem van mijn geliefde.

Gracias a la vida, que me ha dado tanto,
Dank aan het leven dat me zoveel heeft gegeven,
me ha dado el sonido y el abecedario
het heeft me geluid en het alfabet gegeven;
con él las palabras que pienso y declaro:
daarmee de woorden die ik denk en spreek:
padre, amigo, hermano y luz alumbrando
moeder, vriend, broer en licht dat de weg verlicht
la ruta del alma del que estoy amando.
naar de ziel van degene die ik liefheb.

Gracias a la vida, que me ha dado tanto,
Dank aan het leven dat me zoveel heeft gegeven,
me ha dado la marcha de mis pies cansados;
het heeft vaart aan mijn vermoeide voeten gegeven ;
con ellos anduve ciudades y charcos,
met hen liep ik door steden en plassen,
playas y desiertos, montañas y llanos
stranden en woestijnen, bergen en vlakten,
y la casa tuya, tu calle y tu patio.
en door jouw huis, jouw straat en jouw tuin.

Gracias a la vida, que me ha dado tanto,
Dank aan het leven dat me zoveel heeft gegeven,
me dió el corazón que agita su marco
het heeft me een hart gegeven dat heftig slaat
cuando miro el fruto del cerebro humano,
als ik de vrucht van het menselijk verstand zie,
cuando miro el bueno, tan lejos del malo,
als ik het goede zo ver van het kwade zie,
cuando miro el fondo de tus ojos claros.
als ik in de diepte van jouw heldere ogen kijk.

Gracias a la vida, que me ha dado tanto,
Dank aan het leven dat me zoveel heeft gegeven,
me ha dado la risa y me ha dado el llanto;
het heeft me de lach en de traan gegeven;
así yo distingo dicha de quebranto,
zo onderscheid ik geluk van verdriet,
los dós materiales que forman mi canto,
de twee elementen die mijn lied vormen,
y el canto de ustedes que es el mismo canto,
en jullie lied, dat eenzelfde lied is,
y el canto de todos que es mi proprio canto.
en het lied van allen, dat mijn eigen lied is.

Gracias a la vida
Dank aan het leven.

Na 33 jaar in Nederland gewerkt te hebben trek ik mij nu terug in mijn vader- en moederland Vlaanderen. In mijn inaugurele rede verwees ik naar de woorden van de 16e eeuwse burgemeester van Antwerpen Marnix van Sint-Aldegonde. Hij schreef verwijzend naar de verbondenheid tussen Nederland en Vlaanderen: “Wij zijn twee ranken aan één stam”. Ik drukte toen de hoop uit de lijfspreuk van de bourgondische hertogen van Vlaanderen “Plus est en vous” (Er is meer in U) te combineren met deze van Willem van Oranje “Point n’est besoin d’espérer pour
entreprendre, ni de réussir pour persévérer” (Het is niet nodig te hopen om te ondernemen, noch te slagen om vol te houden). Ik denk dat dit grotendeels gelukt is.

Maar toch…

vragen nog regelmatig mensen uit Vlaanderen mij hoe het komt dat ik het na 35 jaar als gastarbeider nog steeds volhoud in Nederland. Het is inderdaad niet steeds evident om als 'Belg', zelfs niet als Vlaming, in Nederland zo lang professioneel stand te houden.

Maar toch…

is, aan het einde van deze loopbaan, of was het inderdaad een renbaan, de conclusie volmondig positief. De mogelijkheden die ik gehad heb, zeker voor wat betreft het internationale deel van mijn carrière waren genereus. Dat dubbele gevoel wordt treffend weergegeven in het lied 'de Groot Nederlandse ballade’ met een tekst geschreven door de Nederlander Ernst van Altena en gecomponeerd en gezongen door de Vlaamse troubadour Miel Cools. Graag wil ik u aanwezigen dan ook deze schitterende ode laten horen.

Als ik het zie, die eindeloze lintbebouwing
Van Spa tot Hasselt en van Tienen tot aan Gent
En als ik voel hoe in kleinsteedse denkvernauwing
De Vlaming altijd door zijn eigen straatje rent
Als ik per auto over de kasseien martel
Met om de duizend meter een gekneusde band
Dan denk ik: Vlaanderen mag dan lustig zijn en dartel
Maar Lieve Heer geef mij het nette Nederland

Als ik ze zie, die eindeloze blokkendozen
Van Weesp tot Arnhem, van Terneuzen tot Terlet
En als ik merk hoe uitgekauwd en uitgeplozen
De Nederlander altijd op zijn buurman let
Als ik ze zie, die tuintjes zonder avonturen
Gras zonder onkruid en liguster langs de rand
Dan denk ik: Nederland mag schoon zijn voor de buren
Maar Lieve Heer geef mij het dolle Vlaanderenland

Als ik de Vlaming vol van bier naar huis zie keren
De gang te wankel en de tong wat al te luid
Als ik hem bitter humorloos zie opmarcheren
Achter de klauwaard met te militair geluid
Als ik ze hoor, de Vlaamse grappen al te drollig
Vaak langs, vaak op, en heel vaak ook voorbij de rand
Dan denk ik: Vlaanderen mag dan driftig zijn en lollig
Maar Lieve Heer geef mij het kalme Nederland

Als ik ze zie, de Nederlanders in hun kerken
Hervormd, gereformeerd, nazaten van Calvijn
Met hun gezichten stijf als witgekalkte zerken
En met hun zekerheden uitgemalen fijn
Als ik ze galmende hun waarheid hoor verkonden
Nooit uit de nette plooi en nimmer uit de band
Dan denk ik: Nederland mag vrij zijn van de zonde
Maar Lieve Heer geef mij het zondig Vlaanderenland

Oh Lieve God geef ons een kilo Vlaamse blijheid
Een kilo trouw en plichtsgevoel uit Nederland
Dan mengen wij dat zelf in onze eigen vrijheid
Tot vriendschap zonder oog om oog en tand om tand

Maar toch…

als afsluiting toch nog een mijmering over wat als mijn persoonlijke missie beschouwd kan worden.

Bij zijn afscheid sprak de beroemde 19-eeuwse Franse chirurg Jules Péan zijn collega’s en leerlingen als volgt toe:

Sta mij toe U zonder misplaatste hoogmoed en valse bescheidenheid te herinneren aan wat ik naar mijn mening tot eer van de Franse chirurgie en voor het welzijn van de zieken ondernomen heb. Wanneer men alles aan zijn werk en aan zijn hardnekkige arbeid te danken heeft, wanneer men met succes een verbitterde strijd om aanvaarding van moderne gedachten uitgevochten heeft, dan mag men, naar ik meen onder zulke omstandigheden het recht hebben
te zeggen: ik ben een goede werker geweest.

Honi soit qui mal y pense!

Ik wil me niet dezelfde eigenschappen als de eminente Franse collega toe-eigenen,

maar toch …

wil ik terugdenken aan de woorden uit Candide van François-Marie Arouet, beter bekend als Seigneur de Voltaire, die ik aan het einde van mijn inaugurele rede als leidmotief heb gebruikt:

Il faut cultiver son jardin.

Nu 23 jaar later kan ik volmondig zeggen:

Monsieur Voltaire, j’ai bien cultivé mon jardin’

Aan het eind gekomen van dit deel van mijn professioneel leven wil ik als afsluiting de woorden herhalen van Joost van den Vondel (overigens ook een Vlaming in Nederland):

Ick sluit vandaag een ring van zesmael ellef jaeren

Maar toch…

als blik naar de toekomst nog een laatste aforisme van Dag Hammarskjold

Voor alles wat geweest is. Bedankt!
Voor alles wat nog komen gaat. Jawel!

Dames en Heren: bedankt voor uw aanwezigheid en uw bereidheid 45 minuten naar mij te luisteren. Indien ik toch iemand gekwetst heb of misschien ten onrechte vergeten heb zeg ik:

maar toch…

Ik heb gezegd.