Hup Holland Hup – bericht uit Californië
Op het huidige CvB drielandenpunt is het uiteraard not done om diepgewortelde nationalistische gevoelens te uiten, maar nu, nu de Duitsers het WK voetbal hebben gewonnen, kan dat even niet anders en moet het maar gewoon. Net als Luc’s Belgen, zijn ook wij Hollanders nog herstellende van een verloren duel met Argentinië. De Duitsers hadden er 113 moeizame voetbalminuten voor nodig, toen kwam het verlossende moment waarop de jonge Duitse Afgod, met de nog steeds zo keurige kaarsrechte scheiding in het haar, die Deutschen naar het Weltmeisterschaft schoot. Jaja, jetzt geht auch Martin Paul los; hij zal de Mestreechse universitaire goegemeente er ongetwijfeld, tot minimaal 2018, te pas en te onpas aan herinneren wie er ook alweer Weltmeister is. Dat dit ook het moment is van Merkel die de Amerikaanse CIA wegens spionage haar land uitzet, dat lijkt louter toeval.
En Nick? Nick is niet van België, Nick is niet van Duitsland, Nick is van Limburg. De provincie Limburg steunt Oranje, tweet een provinciemedewerker vlak voor de wedstrijd Nederland – Costa Rica. Holy shit. Steunt? Limburg steunt Oranje? Is Limburg niet Oranje dan? Zou Nordrhein-Westfalen vlak voor de finale getweet hebben dat het voor Duitsland is?
Terwijl het WK Futbol de gemoederen mondiaal bezig houdt, werk ik tussen de wedstrijden door aan de University of California in San Diego. Wat al snel opvalt is het contrast tussen hoe de Amerikanen voetballen en hoe andere Amerikanen daarover schrijven en praten. Vooropgesteld, de wedstrijd tussen de Belgen en de Amerikanen was de allermooiste van het hele toernooi – al was het maar omdat beide teams voortdurend die bal in het net van de tegenstander probeerden te prikken (wie zich nu achter de oren krabt en denkt dat was toch altijd al de bedoeling moet de halve finale Nederland – Argentinië nog eens bekijken). Maar dit terzijde. Amerika bakt er verder niet zo heel veel van, het is ook niet echt een voetballand. Toch zijn de Amerikanen lyrisch over hun soccer-Yanks. Ze dragen ze op handen. Als we de Amerikaanse media en het Amerikaanse volk geloven moeten, dan speelde het Amerikaanse nationale team een droomtoernooi. Awesome. Zo geweldig. De Amerikaan geniet van zijn nationale team en is trots. Trots op zijn natie. Ook al schiet het land geen deuk in een pakkie boter.
Hoe anders is dat in Nederland. Hier gebeurt precies het tegenovergestelde. Het Nederlands elftal presteert uitstekend, jawel, en in de nationale media wordt er voortdurend geouwehoerd over wat er niet deugt aan het Nederlandse voetbal. Het wemelt van de salon-experts op televisie en in andere media, die breed uitmeten wat slecht gaat, hoe het niet moet, hoe het wel moet, wat fout gaat, wiens schuld dat is en hoe het beter kan. Pas na een flinke serie gewonnen wedstrijden damt de negativiteit wat in en horen we bescheiden gejuich – weliswaar doorspekt met onaangename roddels en geruchten om lekker te kunnen blijven stoken. Van Gaal is geniaal tot de halve finale want die winnen we net niet, en als aanvoerder van Persie even wat minder in vorm lijkt (of domweg gewoon waanzinnig goed verdedigd wordt) dan verzint de salon-expert een klein sociaal psychologisch drama tussen Robin en Robben of Robin en de rest.
Deze typisch Hollandse ik-zeik-mezelf-vooral-flink-af mentaliteit floreert niet alleen in ons FUTBOL, het is van hetzelfde laken een pak in onze wetenschap. Ons onderwijs is onder de maat roepen ambtenarencommissies. Ons onderzoek is soms best aardig maar veel te vrijblijvend, we willen meer economisch nut, bevelen de Haagse bazen. Er moet harder gewerkt worden drillen universitaire leidinggevenden. Kijk naar de Amerikanen. Die werken pas hard. Die werken altijd, 24/7, en ze hebben nooit vakantie. En wat ze doen is Top. Beter kan niet. Dat denken onze bazen want: dat zeggen de Amerikanen zelf.
De parallel met het voetbal is snel getrokken. Zoals de Amerikanen voetballen, zo is ook de Amerikaanse wetenschap. Zoals de Amerikanen over hun eigen voetbal denken en praten, zo praten ze ook over hun eigen wetenschap. En zoals wij Hollanders voetballen, zo is ook onze wetenschap. En, u raadt het al, zoals wij over ons eigen voetbal praten, zo praten wij ook over onze eigen wetenschap.
Mijn ervaringen in verschillende Amerikaanse labs zeggen dat er – gemiddeld genomen – helemaal niet harder gewerkt wordt dan bij ons, integendeel. Het ligt eerder omgedraaid. Natuurlijk dolt iedereen hier, in Amerika, als een ADHD’er met zijn smartphone. Maar dat is in Nederland inmiddels niet anders en dat heeft meestal niets met werken te maken. Met een Macbook op het terras van Starbucks oogt wel fijn workaholic-look-alike, maar niets is meer relaxed dan dat, ik heb er in ieder geval zeer van genoten. Ze hebben hier minder officiële vakantiedagen, dat is een feit. Maar zeg nu zelf, wat doen wij in de vakantie? Juist. Dan hebben we eindelijk tijd om eens iets aan echte wetenschap te doen; we lezen, we schrijven en we denken na.
De Amerikaanse professor heeft veel tijd om artikelen te schrijven, om vakliteratuur te lezen, om over wetenschap te praten en om af en toe eens lekker een dagje thuis te werken. In het lab waar ik nu zit, in South California, druppelen de medewerkers halverwege de ochtend binnen, wordt er in een van de vele eettentjes uitgebreid geluncht en is om 5 uur iedereen weer naar huis met zwembad vertrokken. WK voetbal is hier steeds midden op de dag – het kostte me vele werkuren – en niet alleen mij: iedereen heeft hier tijd om naar de wedstrijden te kijken, de kroegen op en rond de campus zitten alle wedstrijden vol met juichende wetenschappers.
Hoe kan het dan dat de Amerikaanse wetenschap tot de beste ter wereld behoort? Het is een heel groot land, met een groot aantal topuniversiteiten. Maar er zijn ook heel erg veel universiteiten waar niemand ooit van horen zal. In Nederland moet iedereen uitmuntend zijn, in Amerika is dit voorbehouden aan topteams. Die topteams hebben hun wetenschap zeer efficiënt georganiseerd in tegenstelling tot wat wij doen.
Op elke Nederlandse universiteit wordt iedere individuele medewerker belast met heel erg veel onderwijs- en onderzoekstaken: veel onderwijs geven, veel onderzoek uitvoeren en begeleiden, data analyseren, artikelen schrijven, publiceren en presenteren want valoriseren, overal over vergaderen, voortdurend andermans werk beoordelen en het meest tijdrovend en frustrerend is het bij elkaar sprokkelen van geld voor nieuw onderzoek: tal van subsidievoorstellen schrijven om in 90% van de gevallen te horen dat je naast de pot piest. Er is zo vreselijk veel te doen dat er geen tijd is voor enige reflectie of diepte, wanneer moet er eigenlijk nagedacht worden?
Hoe anders gaat dit in het Amerikaanse lab. Het lab heeft niet voor niets vaak de naam van de professor; het lab draait om de professor. Amerikaanse PhD studenten hebben de twijfelachtige eer om het onderzoek van de professor te mogen uitvoeren, die daar dan vervolgens over publiceert en naam mee maakt. Wie nooit een promovendus heeft begeleid denkt wellicht dat dit bij ons ook zo is, maar nee: dat is niet zo, en dat is maar goed ook. De Nederlandse promovendus publiceert zelf en werkt aan een eigen carrière, weliswaar gecoacht door senior onderzoekers, maar niet uitsluitend ter ere en glorie van die senior onderzoekers. De Amerikanen verbazen zich niet voor niets altijd over de hoge kwaliteit van onze promovendi en hun dissertaties.
Verder beschikt menig lab, lees: onderzoeksgroep, over een eigen statisticus en datamanager, een beheerder, een secretaresse, iemand voor de werving van proefpersonen, iemand die de aanvragen door de ethische commissie sluist, iemand die de proefpersonen test en er schijnen zelfs Amerikaanse labs te zijn die ook ghost writers in dienst hebben. Toen ik hier mijn referenties voor een paper op een rij aan het zetten was, werd ik keihard uitgelachen door de Amerikaanse prof. What the hell, doe je dat allemaal zelf? Daar heb je toch wel iemand voor…?
Dan is er nog een vooroordeel dat uit de weg geruimd moet worden: Amerikanen hebben het moeilijker, want zij zijn volledig afhankelijk van grants; als ze die niet binnen halen dan hangen ze! En ja dat is waar. Althans, dan hangt de rest van het lab. De hoogleraar heeft vaak wel een vaste positie, maar er zijn geen promovendi en post docs zonder subsidiegeld. Is dat bij ons dan anders? Nee, helemaal niet. Ook in Maastricht geldt: zonder subsidies geen promovendi, zonder subsidies geen post docs. Het mooie in de USA is dat de honorering van aanvragen meestal ruim boven de 30% ligt. Bij onze nationale geldschieter NWO ligt dit rond de 10%. En in Amerika gaat het niet om prut-bedragen, zoals bij ons (met een beetje geluk net genoeg voor het salaris van de promovendus), maar om flinke sommen geld waaruit ook die datamanager, beheerder, secretaresse, andere ondersteuners en zelfs de ghost writer betaald kunnen worden.
Als ik Weltmeister was, dan wist ik het wel. Dan zou ik een einde maken aan die typisch Hollandse ik-zeik-mezelf-vooral-flink-af mentaliteit: wij zijn goed bezig! Ik zou de regering niet voor een dubbeltje op de eerste rang laten plaatsnemen: goede wetenschap kost nu eenmaal wat, een subsidie moet fatsoenlijk groot zijn en ook wat vaker uitgedeeld worden. Met meer geld kunnen taken onderling prettig verdeeld worden en kopen we ook voor iedereen wat nadenk-tijd. Want als mensen plezier hebben in hun werk, en ze ‘fit’ zijn, dan zal er uiteindelijk veel meer gescoord worden. Hup Holland Hup!
Also read
-
Op vrijdag 4 oktober jl. hield ik (Prof. Dr. Raymond Schlössels) mijn Maastrichtse oratie. Het was een geweldige ervaring om voor een grote groep wetenschappers, praktijkjuristen en andere geïnteresseerden te spreken over de relatie tussen burger en bestuur.
-
Beste leden van de UM Gemeenschap,
-
Beste leden van de UM Gemeenschap,