Andreas Teubner, hoofd van de Centrale Proefdier Voorziening van de Universiteit Maastricht

“Minder stress voor dieren en beter onderzoek in het nieuwe gebouw”

De muizen hebben een verstopplek in hun kooi, de schapen lopen zoveel mogelijk buiten in de wei en konijnen wonen in groepsverband in een kantoorachtige ruimte. “Dieren worden eigenlijk volledig ontzorgd hier”, zegt Andreas Teubner, hoofd van de Centrale Proefdier Voorziening van de Universiteit Maastricht. Hij laat graag zien hoe de proefdieren werkelijk gehuisvest en verzorgd worden, om de ‘soms vreselijke ideeën die mensen daarover hebben’ in perspectief te plaatsen. De huidige voorziening voldoet aan alle wettelijke vereisten, maar verbeterde omstandigheden gaan de kwaliteit van leven van dieren en de kwaliteit van het onderzoek ten goede komen. Daarom is Teubner blij met het nieuw te bouwen Biomedisch Centrum.

Andreas Teubner is opgeleid als bioloog en heeft dus ook ervaring met het doen van proefdieronderzoek. De afgelopen twintig jaar heeft hij echter vooral managementfuncties in dit domein gehad. Voordat hij in 2017 naar Maastricht kwam, werkte hij dertien jaar bij het Instituut voor Laboratorium Proefdieronderzoek van de RWTH-universiteit in Aken. “Als teamleider knaagdieren en dieren welzijnsmedewerker was ik verantwoordelijk voor de huisvesting en het welbevinden van muizen en ratten. Dus ik besprak experimenten met onderzoekers, om te kijken of het aantal gebruikte dieren verminderd kon worden, en hoe pijn en ongemak voor dieren tijdens experimenten kon worden beperkt. Conform het beleid van de drie V’s: Verminderen, Verfijnen en Vervangen.”

De kwaliteitsverbeteringen met de toekomstige voorzieningen
Bij de proefdiervoorziening van de UM is hij verantwoordelijk voor de dagelijkse gang van zaken, het nakomen van wet- en regelgeving en richt hij zich op organisatorische verbeteringen. Het nieuwe BMC-gebouw zal een grote kwaliteitsimpuls gaan geven. “Onze huidige voorzieningen zitten in een oud gebouw, waar de gang van zaken soms niet optimaal is. Zo zijn er meerdere decentrale labs, waar heel specifieke ingrepen worden verricht op de dieren, bijvoorbeeld voor cardiologisch en oncologisch onderzoek. Daarvoor moeten de dieren vervoerd worden van het CPV naar deze labs en dat kan ze stress bezorgen. In het nieuwe BMC zullen praktisch al dergelijke activiteiten in één gebouw samenkomen, wat resulteert in een enorme verbetering van de voor- en nazorg van de dieren en hun welbevinden.”

De drie pijlers onder het nieuwe gebouw
Teubner benadrukt dat het huidige gebouw niet disfunctioneert. “Het is volledig operationeel en voldoet aan alle wetgeving, maar het proefdieronderzoek heeft zich enorm ontwikkeld sinds het begon. Zo zijn er tegenwoordig zogeheten luchtdouches, die personen die een proefdiervoorziening betreden ‘schoonmaken’. Zo kan de hoge hygiënische standaard en de gezondheid van dieren beschermd worden. Maar deze kunnen niet worden gerealiseerd in het oude gebouw vanwege technische beperkingen. In het nieuwe gebouw kunnen we dus de efficiëntie én de kwaliteit van het werk bevorderen, plus de hoeveelheid stress voor de dieren beperken. Dat zijn de drie belangrijkste pijlers onder het nieuwe gebouw.”

Hoe huisvesting er daadwerkelijk uitziet
Het huisvesten van proefdieren is al decennia onderwerp van onderzoek. Zo veranderden de ooit vrijwel lege kooien en hokken met weinig afleiding in kooien of stallen met materiaal om nesten te bouwen, verstopplekken en speelgoed, zodat proefdieren een leefomgeving hebben die bij hun gedrag past. “De meeste proefdieren zijn sociale dieren en moeten dus volgens de wet in groepen gehuisvest worden, tenzij er een goede reden is om dat niet te doen, bijvoorbeeld na een operatie. Natuurlijk is zo’n leven niet zo uitdagend als een bestaan in het wild, maar het hebben van eten en drinken, een nest, beschutting en een verrijkte omgeving biedt de dieren wel een leven dat in alle basisbehoeften voorziet. Ik denk niet dat het zo slecht is als sommige mensen soms denken! We laten ook graag zien hoe de dieren hier in de Maastrichtse proefdiervoorziening leven. Medewerkers van de UM en MUMC+ kunnen een rondleiding krijgen, want we hebben niks te verbergen.”

Vergeleken met dieren die geslacht worden voor vleesconsumptie
In discussies over dierenwelzijn vergelijkt Teubner de hoeveelheid en kwaliteit van leven van proefdieren met de dieren die voor consumptie worden geslacht. “In Duitsland, waar ik vandaan kom, worden jaarlijks ongeveer drie miljoen proefdieren ge-euthanaseerd, waarvan 85% knaagdieren. Daartegenover staan zestig miljoen varkens die jaarlijks worden geslacht voor voedselproductie en zo’n 720 miljoen kippen. Ze zijn soms qua huisvesting en gedood worden slechter af. Daarmee vergeleken hebben onze proefdieren bevoorrechte leefomstandigheden”, zegt hij.

Waarom het noodzakelijk is dieren te gebruiken in onderzoek
Elk jaar moeten alle instituten die gebruik maken van dieren voor onderzoek rapporteren hoeveel dieren van welke soort zijn gefokt, gebruikt en ge-euthanaseerd. De Nederlandse Voedsel en Waren Autoriteit (nVWA) publiceert die aantallen in officiële organen als ‘Zo doende’. In Maastricht worden muizen, ratten, konijnen, varkens, schapen, geiten, zebravissen en soms cavia’s gebruikt voor experimenten.
Voor Teubner is het evident dat je geen onderzoek op mensen kunt doen op de manier waarop dat kan bij dieren. “Buiten de ethische discussie over experimenten op mensen, maakt de genetische diversiteit van de humane populatie het onmogelijk om systematisch onderzoek te doen naar bijvoorbeeld genetische aandoeningen. Met dieren kun je groepen hebben met hetzelfde genoom, zoals eeneiige tweelingen, waardoor je makkelijker en betrouwbaarder de functie van een bepaald gen of het effect van medicatie kunt ontdekken en beschrijven.
Naast het belang van proefdieren voor fundamenteel onderzoek”, voegt hij daaraan toe, “is er het testen van nieuwe operatietechnieken op dieren, of nieuwe hulpmiddelen zoals hartpompen en nieuwe medicatie. Deze translationele geneeskunde illustreert vaak beter het dilemma: wie wil een ongetest medicijn als eerste innemen? Wie wil de eerste patiënt zijn bij wie een niet getest apparaat wordt geïmplanteerd?”

Waarom  onderzoek niet per se een directe toepassing hoeft te hebben om waardevol te zijn
Natuurlijk, zegt hij, kun je een mens niet spiegelen aan een fruitvlieg en misschien ook niet aan een muis. “Meestal kunnen we een menselijke ziekte niet één op één kopiëren in knaagdieren. Maar het model van de muis of rat stelt ons in staat om een idee te krijgen van de functie van een specifiek gen, dat bijvoorbeeld een rol speelt in leverkanker. Het eenvoudige idee erachter is om mechanismes te ontdekken hoe moleculen en genen normaliter werken in bepaalde ziektes.”
Volgens Teubner worden de positieve resultaten van proefdieronderzoek te weinig benadrukt in het publieke debat tot nu toe: alle medicijnen die uitgevonden zijn, nieuwe operatietechnieken, of ‘slechts’ nieuwe kennis. “Wat wetenschappers vandaag ontdekken, is misschien niet te linken aan een actueel probleem, maar wellicht over twintig jaar wel. Ik denk dat het gevaarlijk is om te verwachten dat biomedisch onderzoek, en wetenschap in het algemeen, ons direct ten goede moet komen.”
Hij geeft het voorbeeld van de Britse onderzoeker John Gurdon, die de Nobelprijs kreeg in 2012 voor zijn onderzoek met kikkereieren. In 1962 kloonde hij kikkereieren, waarna moleculen konden worden geïdentificeerd die belangrijk zijn voor de ontwikkeling tot levende kikker. Deze studies vormden het fundament voor de ontdekking van vele moleculen die belangrijk zijn in de ontwikkeling van kanker. “Maar in 1962 dachten de mensen dat Gurdon gek was. ‘Wat doet hij met die kikkereieren?!’, zeiden ze. Daarom moeten we altijd beseffen dat de waarde van onderzoek niet af moet hangen van de directe toepassingsmogelijkheden. Wetenschap bouwt voort op eerdere resultaten en vraagt om wat geduld.”