Achter de cijfers: hoe de Universiteit Maastricht haar CO₂-voetafdruk aanpakt
Om tegen 2035 klimaatneutraal te opereren, duikt de Universiteit Maastricht diep in haar CO₂-uitstoot — van energieverbruik en mobiliteit tot inkoop en afval. Scope 1 en 2 worden al goed gevolgd, maar Scope 3 blijft de grootste uitdaging en vertegenwoordigt het grootste deel van UM’s CO₂-voetafdruk. Lees meer.
In dit interview vertelt Shweta Singh van het duurzaamheidsteam van UM hoe haar werk aan de eerste volledige CO₂-beoordeling van de universiteit helpt om data om te zetten in actie en zo de weg vrijmaakt naar een duurzamer universiteit.
Kunt u kort uw rol uitleggen in het project voor de beoordeling van de CO₂-uitstoot aan de Universiteit Maastricht?
Mijn rol in dit project is het uitvoeren van een levenscyclusanalyse van de broeikasgasemissies van de universiteit. Ik richt mij op het identificeren en kwantificeren van emissies binnen verschillende scopes, waaronder energieverbruik, mobiliteit, inkoop en afval. Mijn werk biedt een volledig beeld van de CO₂-voetafdruk van de universiteit en ondersteunt de ontwikkeling van effectieve strategieën om emissies te verminderen en langetermijndoelstellingen op het gebied van duurzaamheid te bereiken.
Hoe verzamelt en berekent het team gegevens voor de verschillende emissiescopes (Scope 1, 2 en 3)?
Ons team verzamelt en berekent gegevens voor Scope 1, 2 en 3-emissies via een uitgebreide en systematische aanpak. Voor Scope 1 richten we ons op alle directe emissiebronnen die onder de operationele controle van de universiteit vallen. Dit omvat onder andere het aardgasverbruik voor verwarming, brandstofverbruik van universiteitseigen voertuigen en koelmiddelverliezen van airconditioningsystemen. Voor Scope 2 verzamelen we gedetailleerde gegevens over aangekochte elektriciteit en stadsverwarming. We verzamelen jaarlijks verbruiksgegevens en ondersteunende documentatie, zoals energiecertificaten en aankopen van groene energie, om ervoor te zorgen dat het inkoopprofiel nauwkeurig wordt weergegeven in onze beoordeling.
Scope 3 omvat alle indirecte emissies in de waardeketen en vormt het meest complexe onderdeel van de beoordeling. Hiervoor combineren we gegevens uit meerdere bronnen: inkoop- en financiële systemen voor goederen en diensten, mobiliteitsgegevens over zakenreizen en woon-werkverkeer, en gegevens over afvalbeheer. We werken ook nauw samen met afdelingen, leveranciers en dienstverleners om gegevenshiaten op te vullen en volledigheid en consistentie te waarborgen.
Wat zijn de belangrijkste uitdagingen bij het inschatten van Scope 3-emissies en hoe pakt de UM deze aan?
Een van de grootste uitdagingen bij het inschatten van Scope 3-emissies aan de Universiteit Maastricht is de complexiteit en diversiteit van de databronnen. In tegenstelling tot Scope 1 en 2 omvat Scope 3 een breed scala aan indirecte activiteiten die vaak buiten de directe controle van de universiteit vallen. Dit maakt gegevensverzameling en kwaliteitsborging een stuk moeilijker. Inkoopgegevens bevatten bijvoorbeeld niet altijd het detailniveau dat nodig is voor een nauwkeurige levenscyclusanalyse, en reis- of woon-werkpatronen kunnen sterk variëren van jaar tot jaar. Een andere uitdaging is de gegevensconsistentie, aangezien informatie vaak afkomstig is uit verschillende systemen, formaten en van externe partners.
Daarnaast zijn datalekken en onzekerheden onvermijdelijk, vooral bij activiteiten stroomopwaarts en stroomafwaarts in de waardeketen.
Om deze uitdagingen aan te pakken, hanteert de universiteit een gestructureerde en iteratieve aanpak. We verbeteren de systemen voor gegevensverzameling om deze meer gestandaardiseerd en transparant te maken, wat betere rapportage door leveranciers en dienstverleners stimuleert.
Hoe zullen de resultaten van dit werk de toekomstige duurzaamheidsbeslissingen of -projecten van de UM helpen sturen?
Het belangrijkste doel van dit werk is niet alleen om emissies te meten, maar om een duidelijke richting voor actie te bieden. Door een volledige levenscyclusanalyse uit te voeren over Scope 1, 2 en 3, kunnen we precies zien waar de grootste emissiebronnen liggen. Dat betekent dat de universiteit haar inspanningen kan richten op de gebieden met de grootste impact, bijvoorbeeld op het gebied van energiegebruik, inkoop of mobiliteit. Een ander belangrijk aspect is dat de resultaten een solide basis vormen voor het stellen van realistische en wetenschappelijk onderbouwde doelen, en voor het volgen van de voortgang in de tijd. Zo ontstaat een kader dat de universiteit helpt om van ambitie naar meetbare actie te gaan.
De resultaten ondersteunen ook strategische besluitvorming. Als bijvoorbeeld een groot deel van de emissies verband houdt met inkoop, kan de UM haar aankoopbeleid of leveranciersstrategieën herzien. En als energieverbruik een belangrijke factor blijkt te zijn, kan er meer worden geïnvesteerd in hernieuwbare energie of efficiëntiemaatregelen.
Kortom, de resultaten blijven niet op papier staan — ze beïnvloeden beleid, bepalen prioriteiten en helpen de langetermijndoelen van de UM op het gebied van duurzaamheid te realiseren.
Welke boodschap zou u willen meegeven aan studenten en medewerkers om hun betrokkenheid bij het verminderen van de CO₂-voetafdruk van de UM te stimuleren?
Mijn boodschap zou zijn dat ieders acties echt belangrijk zijn. Een aanzienlijk deel van de uitstoot van de universiteit komt voort uit alledaagse activiteiten zoals woon-werkverkeer, energiegebruik en aankopen. Dit zijn zaken waarop we allemaal invloed kunnen uitoefenen. Zelfs kleine stappen, zoals het kiezen voor duurzamere mobiliteitsopties, bewust omgaan met energie of het verminderen van afval, maken samen een groot verschil wanneer de hele gemeenschap meedoet.
Het gaat hierbij niet alleen om cijfers, maar om het opbouwen van een gedeelde duurzaamheidscultuur. Wanneer studenten en medewerkers zich samen inzetten, stimuleren zij echte verandering — en zo kunnen we gezamenlijk een betekenisvolle impact maken.