HvJ bevestigt: mini-jobs blijven onverzekerd en moeten ontmoedigd worden

door: in Algemeen Rechtsgeleerdheid
m

In diens arrest van 19 september 2019 oordeelde het Hof van Justitie dat de Nederlandse wetgeving, die grensarbeiders, die in Nederland wonen maar in Duitsland als mini-jobber werken, uitsluit van het Nederlandse socialezekerheidsstelsel, verenigbaar is met het EU-recht. Als de Hoge Raad de aanpak van het Hof van Justitie volgt, blijft de status-quo gehandhaafd. Dit zou betekenen dat deze grensarbeiders zowel in Duitsland als in Nederland onverzekerd blijven. Juist daarom moet een dergelijke situatie worden ontmoedigd. Voor een nadere analyse van het arrest van het Hof van Justitie en de achtergrond daarvan verwijzen wij u graag naar het ITEM Cross-border Portal.

De zaak  betrof drie Nederlandse ingezetenen die een mini-job in Duitsland hebben of hebben gehad. Een mini-job is een speciale vorm van arbeid in Duitsland, waarbij iemand een beperkt aantal uren per maand mag werken voor een maximumvergoeding van 450 euro per maand. Tegenwoordig bestaan er verschillende vormen van mini-jobs. Omwille van dit beperkte inkomen sluit de Duitse wetgeving deze mini-jobbers uit van het Duitse socialezekerheidsstelsel. Tegelijkertijd sluit de Nederlandse wetgeving hen uit omdat in de Europese regels voor de coördinatie van de sociale zekerheid de lidstaat van tewerkstelling als de bevoegde lidstaat wordt aangewezen. Het is in het kader van een situatie waarin Nederlandse ingezetenen niet verzekerd zijn of waren in Duitsland en Nederland, dat de Hoge Raad het HvJ om een prejudiciële beslissing heeft verzocht.

Het arrest van het HvJ

In de eerste plaats heeft het HvJ overwogen of de Nederlandse wetgeving, die in Nederland wonende grensarbeiders die uitsluitend in Duitsland als minigolfarbeider in Duitsland werkzaam zijn, uitsluit, verenigbaar is met het EU-recht. Het feit dat de lidstaat van verblijf socialezekerheidsuitkeringen kan toekennen aan een grensarbeider die onder het socialezekerheidsstelsel van de lidstaat waar hij werkt valt, geeft die grensarbeider niet het recht om deze socialezekerheidsuitkeringen in de lidstaat van verblijf te eisen. Dit geldt ook als die grensarbeider geen recht heeft op dezelfde socialezekerheidsuitkeringen in de lidstaat waar hij werkt. De Nederlandse wetgeving die deze grensarbeiders uitsluit van het Nederlandse socialezekerheidsstelsel is dus niet in strijd met het EU-recht. Als het Hof van Justitie anders zou oordelen, zou dit de last van de lidstaat van tewerkstelling verschuiven naar de lidstaat met de hoogste socialezekerheidsuitkeringen, wat het Europese systeem van coördinatie van de sociale zekerheid zou verstoren, zoals ITEM eerder concludeerde op basis van de Conclusie van de Advocaat-Generaal van het HvJ.

Ten tweede heeft het HvJ overwogen of de Nederlandse wetgeving het recht op een ouderdomspensioen afhankelijk mag stellen van een verplichte verzekering in Nederland en de daarbij horende verplichting om bijdragen te betalen. De nationale wetgeving kan het recht op socialezekerheidsuitkeringen niet afhankelijk stellen van de verplichting om sociaal verzekerd te zijn in de lidstaat van de woonplaats indien de grensarbeider daar niet verzekerd is. Grensarbeiders kunnen echter wel sociaal verzekerd zijn voor het socialezekerheidsstelsel van de lidstaat waar zij wonen, indien de nationale wetgeving in een dergelijke mogelijkheid voorziet zonder dat zij zich daar hoeven te verzekeren en de bijbehorende premies moeten betalen. Zo oordeelde het HvJ dat de Nederlandse wetgeving die het recht op een ouderdomspensioen afhankelijk stelt van een verplichte verzekering en de verplichting om in Nederland premies te betalen, onverenigbaar is met het EU-recht. Dit heeft alleen betrekking op de situatie in Nederland vóór 1989.

Handhaving van de status quo

Vooral het eerste deel van de uitspraak is problematisch vanuit het oogpunt van de Nederlandse mini-jobber. Het Hof van Justitie volgt het standpunt van de Sociale Verzekeringsbank en handhaaft de Nederlandse wetgeving die deze grensarbeiders uitsluit van het Nederlandse socialezekerheidsstelsel. De Nederlandse mini-jobbers zullen daarom in beide lidstaten onverzekerd blijven en zullen in geen van beide lidstaten recht hebben op sociale uitkeringen. Dit arrest laat deze mini-jobbers in dezelfde betreurenswaardige situatie als voorheen, met slechts zeer beperkte mogelijkheden voor hen beschikbaar.

Ofwel blijven ze onverzekerd, ofwel sluiten ze een vrijwillige verzekering af die hun beperkte inkomen aanzienlijk zou belasten, waardoor de prikkel om in een mini-job te werken wegvalt. Een andere mogelijkheid is om de Nederlandse en Duitse bevoegde autoriteiten te verzoeken een overeenkomst te sluiten overeenkomstig artikel 16 van Verordening 883/2004. In een dergelijke artikel 16-overeenkomst kunnen de bevoegde autoriteiten afwijken van de Europese regels inzake de coördinatie van de sociale zekerheid en Nederland aanwijzen als de verantwoordelijke lidstaat. Dit zou resulteren in dekking door het Nederlandse socialezekerheidsstelsel, maar zou nog steeds enkele nadelen met zich meebrengen. Zowel de Nederlandse werknemer als de Duitse werkgever zou in Nederland premies moeten betalen, wat de Duitse werkgever niet geneigd zou zijn te doen, en de bevoegde autoriteiten zouden eerst een dergelijke overeenkomst moeten sluiten.

De bovenstaande overwegingen zijn enkel van toepassing op de betrokkenen die tijdens de aan deze uitspraak onderhavige periode als mini-jobber werkten, en zijn slechts tot zekere hoogte van toepassing op de hedendaagse mini-jobbers. Thans is de positie van een mini-jobber in Duitsland verbeterd. Mini-jobbers bouwen tegenwoordig in principe een ouderdomspensioen op in Duitsland, maar zij kunnen er ook voor kiezen om hiervan af te zien. Dat ouderdomspensioen zal echter lager uitvallen dan het AOW, want het Duits ouderdomspensioen is afhankelijk van de hoogte van het inkomen, en laat dat nu net laag liggen in geval van een mini-job. Daarnaast hebben mini-jobbers recht op het Duitse Kindergeld als zij minstens 8 uur per week werken. Werken zij minder, dan wordt per geval gekeken of er een recht op Kindergeld bestaat. Desalniettemin blijven zij onverzekerd voor de ziektekostenverzekering.

De in Nederland wonende mini-jobbers zullen dus een keuze moeten maken. Zij kunnen kiezen zich niet aanvullend te verzekeren, wat betekent dat hun inkomsten gelijk blijven. Als zij er echter voor kiezen om zich vrijwillig of op grond van een artikel 16-overeenkomst te verzekeren, zullen zij dure premies moeten gaan betalen. Uiteraard moet de Hoge Raad het arrest van het HvJ nog toepassen op de feiten van de aanhangige zaken, maar het is te verwachten dat de Hoge Raad de aanwijzingen van het HvJ zal volgen. Dit zou ertoe leiden dat de status-quo wordt gehandhaafd. Nederlandse ingezetenen die overwegen om als mini-jobber in Duitsland te gaan werken, zouden daarom goed moeten worden ingelicht over de negatieve gevolgen die in eerste instantie over het hoofd zouden kunnen worden gezien. In het licht van deze negatieve gevolgen moet het werken in een mini-job in de meeste situaties worden ontmoedigd, zoals eerder geadviseerd door GrensInfoPunt en ITEM.

  • R.L.N. Tans

    Ruben Tans is in januari 2021 begonnen als dubbel doctoraatskandidaat aan het Internationaal en Europees Recht departement en de Universiteit Hasselt (België). Zijn onderzoek richt zich op de inburgering van personen die tijdelijke en internationale bescherming genieten en hun deelname aan de arbeidsmarkt van België (Vlaanderen) en Nederland.

    Meer artikelen van R.L.N. Tans