Proefdierkundig onderzoek

Alle medicijnen die we tegenwoordig kennen, zijn ontwikkeld met behulp van proefdieronderzoek. Zowel voor mensen als voor dieren. En dat geldt ook voor medische behandelingen als bestraling of operatietechnieken. Nog steeds is het ontwikkelen van nieuwe medicijnen of het verbeteren van bestaande behandelingen afhankelijk van proefdieronderzoek. Wetenschappers zijn zelfs wettelijk verplicht om nieuwe behandelingen eerst in minstens twee verschillende proefdieren te testen, voordat ze een studie bij mensen mogen starten.

Wet- en regelgeving dierproeven

Dierproeven doe je niet zomaar; er zijn strenge wetten en regels. Het gebruik van dieren voor wetenschappelijk onderzoek mag in de Europese Unie alleen als er geen andere mogelijkheid is. Bovendien is er een Europese richtlijn met regels om proefdieren in Europa te beschermen, die alle lidstaten van de Europese Unie moeten verwerken in hun nationale wet- en regelgeving. In Nederland zijn dat de Wet op de dierproeven (Wod, 2014); het Dierproevenbesluit; en de Dierproevenregeling. Het Nationaal Comité advies dierproevenbeleid (NCad) is ingesteld om advies te geven over alle aspecten rond dierproeven aan alle betrokken partijen.

Alleen instellingen met een vergunning mogen dierproeven doen. In Nederland zijn dat met name universiteiten en andere onderzoekscentra. De UM houdt zich aan de Wet op de dierproeven en volgt de gedragscode van de Centrale Commissie Dierproeven en de Code Openheid Dierproeven (COD). Deze code is opgesteld om concreet invulling te geven aan de breed onderschreven opvatting in de maatschappij dat openheid over wetenschappelijk onderzoek met dieren wenselijk en noodzakelijk is.

Toetsing

Voor elk afzonderlijk onderzoek is een vergunning nodig. Naast een wetenschappelijke toetsing vindt ook altijd een ethische toetsing plaats: weegt het ongerief voor de dieren op tegen de verwachte resultaten van het onderzoek? Bij het proces van aanvragen van deze vergunning zijn meerdere partijen betrokken, zodat alle afwegingen zorgvuldig plaatsvinden.

Voor elk onderzoek waar proefdieren bij betrokken zijn wordt door de onderzoeker(s) een onderzoeksvoorstel ingediend dat aan een aantal voorwaarden moet voldoen. De onderzoeker moet duidelijk kunnen maken waarom het onderzoek niet met een alternatieve methode kan (vervanging), waarom het niet met met minder dieren kan (vermindering) en dat het ongerief voor de dieren zoveel mogelijk wordt beperkt (verfijning).

De Instantie voor Dierenwelzijn (IvD) helpt de onderzoeker met de vergunningsaanvraag. Deze aanvraag wordt ingediend bij de Dierexperimentencommissie (DEC). De DEC toetst de aanvraag  op ethische en wetenschappelijke aspecten en geeft advies aan de Centrale Commissie Dierproeven (CCD): het centrale orgaan dat in Nederland als enige bevoegd is om vergunningen voor dierproeven te verlenen. De CCD verleent vervolgens de vergunning of wijst de aanvraag af. Na goedkeuring van de testaanvraag wordt de uitvoering van de testen door de IvD begeleid en gecontroleerd op het voldoen aan de goedgekeurde ingrepen en specificaties.

Bij iedere vergunningaanvraag voor een onderzoeksproject met dierproeven hoort een niet-technische samenvatting (NTS). De NTS moet in lekentaal worden geschreven, zodat ze leesbaar is voor een breed publiek. Deze bevat de doelstellingen van het onderzoek en een onderbouwing van het diergebruik en de verwachte negatieve gevolgen voor het welzijn van de proefdieren, inclusief toepassing van de 3 V's (vervanging, vermindering en verfijning). De Centrale Commissie Dierproeven (CCD) publiceert deze samenvatting zonder naamsvermelding. Zo wordt het gebruik van proefdieren in Nederland transparant gemaakt, zonder schending van intellectuele eigendomsrechten of privacy.

Proefdieronderzoek aan de UM

Dierexperimenteel onderzoek wordt aan de UM uitgevoerd aan de Faculty of Health, Medicine and Life Sciences (FHML) en de Faculty of Psychology and Neuroscience (FPN). De Centrale Proefdiervoorzieningen (CPV) biedt de faciliteiten om dit onderzoek uit te voeren.

Aan de UM wordt alleen wetenschappelijk onderzoek verricht op muizen, ratten, konijnen, varkens, schapen, geiten, zebravissen en soms cavia’s en hamsters. Over het algemeen gaat in 95% van de gevallen om muizen en ratten. Hoeveel dieren worden gebruikt, publiceert de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) jaarlijks in Zo Doende.

UM-wetenschappers werken ook aan alternatieven voor proefdieronderzoek. Omdat het naar verwachting nog enkele decennia duurt voor alternatieven voldoen, investeert de UM nu in een nieuwe proefdiervoorziening, om de kwaliteit van leven van de dieren en de kwaliteit van het onderzoek te verbeteren.

Diersoort Aantallen Percentage
Muizen 1718 63,3
Ratten 766 28,2
Konijnen 84 0,03
Varkens 15 <0,01
Geiten 9 <0,01
Schapen 114 0,04
Zebravissen 8 <0,01
Totaal 2714  

Bron: Zo Doende, 2021, NVWA

Alternatieven

Op veel gebieden zijn al goede alternatieve methoden ontwikkeld die complementair zijn aan dierproeven, maar op veel gebieden zullen alternatieve methoden en dierproeven nog vele jaren naast elkaar moeten bestaan ​​om vooruitgang te blijven boeken in de (bio)geneeskunde. Met name bij biomedische vraagstukken, waarbij het immuunsysteem of het zenuwstelsel een belangrijke rol spelen, kan de complexiteit van het levende organisme nog niet met alternatieve methoden worden gesimuleerd. De overheid, wetenschap, bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties zoeken samen naar methoden die dierproeven vervangen, verminderen en verfijnen. Elke vergunningaanvraag voor dierproeven bij de Centrale Commissie Dierproeven (CCD) moet verantwoorden hoe aan deze 3v’s wordt voldaan. De afgelopen decennia is het aantal gebruikte proefdieren aanzienlijk teruggedrongen en zijn de leefomstandigheden voor de dieren flink verbeterd (zie ook het interview met Andreas Teubner, hoofd CPV).

 

Vervanging

Steeds meer proeven met dieren worden vervangen door alternatieve methoden. Bijvoorbeeld door computersimulaties die biologische processen in het menselijk lichaam nabootsen. Of door onderzoek waarbij onderzoekers menselijk weefsel gebruiken.

 

Vermindering

Bij vermindering gaat erom bij elke proef zo min mogelijk dieren gebruiken. Bijvoorbeeld door gegevens van eerdere onderzoeken te gebruiken. Ook leveren nieuwe onderzoeksmethoden meer gegevens op uit minder dieren. Zo is aan de UM een methode ontwikkeld waarmee het aantal hartcellen dat van een proefdier (rat) kan worden gebruikt kan worden verdubbeld, door middel van een technische verbetering van perfusie. Het aantal gebruikte proefdieren kan daardoor met de helft worden verminderd.

 

Verfijning

Verfijning gaat over het zoveel mogelijk verminderen van het ongemak dat dieren kunnen ervaren voor, tijdens of na het onderzoek. Zo krijgen de dieren pijnbestrijding en worden hun leefomstandigheden zo afgestemd dat ze zich zo natuurlijk mogelijk kunnen gedragen. Als de aard van het onderzoek het toelaat, blijven de proefdieren zo veel mogelijk bij elkaar en houden elkaar gezelschap.